Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/242

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik alreede kennis, ware ’t niet uit woorden, toch uit een harer zeldzame brieven; maar wat brieven niet melden, wat de tonge niet uitspreken kan, tegen anderen dan eene moederlijke vriendin, dat vraag ik u nu in dit eenzaam en vredig uur: is Jacoba gelukkig?"

»Ik vermeene zoo," hernam hij, bleek maar met vastheid, »zij is gelukkig, zooals zij ’t zelve verstaat."

»Dat is nog weer een half antwoord; ik vrage u, zijt gij gelukkig met Jacoba?"

»Als zij, heb ik al het geluk, dat mij noodig is; wij leven hier ter oefening in heiligheid, niet ter verzading van levensvreugd."

»Gideon! gij placht vrijer en ruimer blik te hebben op ’t leven; ook vrage ik u niet, hoe gij uw leven beschouwt; ik vrage u, hoe ’t u vergaat in het leven, en ’t is met de liefde, met de bezorgdheid der moeder, dat ik vrage… Voormaals had ik uw vertrouwen…, verschoon mij, ik hield u voor denzelfden als voormaals," en de oogen der prikkelbare vrouw waren vochtig geworden, »zeg mij, ben ik al of niet uwe moeder? en mag ik vragen…?"

»Eene moeder mag vragen, maar leest het antwoord uit de oogen," hernam hij.

»Zwaarlijk als men ze nederslaat, zooals gij op dit pas, en nog daartoe het hoofd afwendt," en zij vatte zacht zijne hand.

»Laat dit antwoord dan volstaan, en vraag niet verder."

»Ook niet, zoo ik remedie had voor uwe kwaal?"

»Ook dan niet; edelboortigen verbergen liefst hun nooddruft, al konden ze met klagen hulp verwerven," antwoordde Gideon fier.

»Zoo zal ik wachten, tot de nooddruftige zelf de handen uitstrekt," hernam zij ietwat gekrenkt, doch weer zachter hervatte zij: »En de kerkelijke zaken, daartoe gij hier zijt, mag men daarnaar vragen, of schuilt daar ook geheimnis achter?"