Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/244

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik de schadelijksten, en met mij vele onzer weerdigste kerkdienaren, zulks wij in onze consistorie besloten hebben, daar de zake van Christi kerke niet is eene provinciale aangelegenheid, maar hoort tot de belangen der algemeene Christenheid, iemand onzer naar den Haghe te zenden, om op dat punt bij de heeren Staten aan te dringen, en zich daartoe met de Hollandsche kerkelijken te verstaan, die opgeroepen zijn tegen half Mei, en daarbij zich nu ook de Utrechtschen zullen voegen; daartoe was ik gekozen en hierheen gereisd; doch aanhoor, wat kortzichtigheid men gebruikt in zóó wichtige belangen; en zóó diep grijpen de droeve staatskwestiën alreede in, dat men de bemoeiing van Utrecht, in de Hollandsche kerkelijke aangelegenheden, uiterst kwalijk opneemt, en ’t mij niet doenlijk zal zijn opening van zaken te verkrijgen, veelmin tot de bijeenkomst der Hollandsche kerkdienaren toegelaten te worden; zoo vreeze ik onverrichter zake te moeten keeren, mits de heer Kanselier mij te hulp komt."

»Och! gij weet hoe die is; kerkelijke belangen acht hij niet veel, en houdt zich gansch daarbuiten."

»Mits ik hem nu bewijze, dat de rust van den Staat hangt aan ’t schikken van deze kerkelijke kwestie…, dan toch zal hij daarvoor willen intercedeeren bij den heer van Oldenbarneveld, die in dit, als in meer, het meeste gezag oefent."

»Als gij weet, kan ik u weinig inlichting geven van des doctors intentiën; doch dit weet ik, dat er tusschen hem en den heere Advocaat jegenswoordig niet bijster veel éénstemmigheid heerscht…"

»Het is zoo; in de politiek staan ze ieder op andere zijde…"

»Toen dat was…, schenen ze mij nog betere vrienden toe dan nu, sinds de Prins vertrokken is en mijn Heer belast heeft met de afdoening van zekere particuliere zaken, ’t Prinsdom belangende, die hij, als mede-executeur van Prins Willem’s