Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/245

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

boedel, beter verstaat dan eenig ander. Dit schijnt wel jaloerschheid verwekt te hebben aan de zijde van Barneveld…, zulks ik vreeze dat des doctors tusschenspraak u niet veel baten zal…" Mevrouwe Leoninus had niet geheel ongelijk; als zijn politieke tegenstander, droeg Barneveld Leoninus in ’t gewone leven achting en vriendschap toe, en in zaken was hij dankbaar, dat hij eene eerlijke en wakkere partij aan hem had; maar door den wil van Graaf Maurits aan diens zijde geroepen, werd Leoninus mededinger, en Barneveld was te eergierig en te heerschzuchtig om een anderen mededinger met vriendschappelijke oogen aan te zien. Toch was er intusschen te veel gebeurd, sinds dat oogenblik, dat de aandacht der beide staatslieden van hunne persoonlijke belangen afleidde, en met angstige spanning gericht hield op de openbare aangelegenheden. De jonge Graaf Maurits was werkelijk naar Medemblik vertrokken, vergezeld van Hohenlo, doch met klein geleide van krijgslieden, daar zijn tocht althans geen vijandelijk aanzien moest hebben; maar de bemiddelaars van Barneveld waren hem slechts kort vooruit, en er was zelfs vreeze, dat zij niet zoo terstond hunne onderhandelingen zouden kunnen openen… Maurits was echter niet vertrokken, vóórdat hij de buitengewone zitting der Staten had bijgewoond, eene zóó buitengewone en geheimzinnige, dat de Hollandsche leden, elkander en den Grave Maurits, bij eede geheimhouding hadden beloofd over hetgene er was voorgevallen. Het is niet waarschijnlijk, dat andere dan Hollandsch-gezinde leden deze vergadering hebben bijgewoond. Wellicht was de wanorde in de regeering reeds zóó groot, dat men niet meer geregeld samenkwam, of de zaken afdeed, hetzij men voltallig was of niet. In die zitting kwam ook in overweging het antwoord van Wilkes, die de geheele zich vormende staats.aristocratie tegen zich ingenomen had, door de stelling te wagen, dat de Souvereiniteit lag bij het