Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/247

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toch in een moment van mistroostigheid hooren zeggen, dat daar gansch geene regeering meer scheen te zijn, dat de Staat zonder hoofd was, en dat alleen tijdige wederkomst van den Graaf met welverzekerd gezag of zijn volslagen afstand het land behoeden kan. Het schijnt er al zoo erg om te staan als in de bangste tijden van den Prins… De Kanselier althans toont in huis denzelfden aard als toenmaals; hij eet bijkans staande, brengt de nachten over in zijn kabinet, de dagen buitenshuis, soms buiten de stad; en schijnt wel te vergeten, dat hij een huisgezin heeft en eene vrouwe, die hem liefheeft."

»En die, wetende wie hij is en voor hoe hooge zaken hij zich afslooft en ontbering getroost, hem ietwat verstrooiing vergeeft en niet min hare trouwe liefde en teere zorge aan hem besteedt…," sprak Gideon. Maar Barbara viel hem op eens in de rede, met den uitroep:

»Wie, daar gaan onze luidjes den hof binnen. Kijk nu wel toe, Gideon! of ze ’t zijn wie gij meent."

»Welke luidjes?" vroeg Gideon; maar terstond riep hij uit: »O ja, ik zie ’t al: Deliana en Fabian!"

Werkelijk waren het Deliana en Fabian, die samen den tuin rondwandelden; zij aan zijn arm hangende, met eene gemeenzaamheid en vertrouwelijkheid, als nooit voorheen tusschen hen had bestaan; hij uiterlijk dezelfde als altijd.

Daar het huisvertrek, waar Gideon zich bevond. eene zoogenaamde opkamer was, viel het licht, van uit de hooge vensters in den tuin neer te zien en het paar spoedig op te merken. Fabian had hierop moeten denken, en zich niet daar vertoonen, zoo hij Gideon had willen vermijden; maar wellicht voelde hij zich zóó sterk en zóó stout, dat hij niemand meer wilde ontzien en ieder durfde trotseeren.

»Brengt hij het meiske meer in den tuin?" vroeg Gideon.

»Veelmaals; meestal komt de vrouwe van Hemert dan ook