Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Op mijn woord, Mylord! ik wist niets daaraf."

»Dat bevreemdt mij, welwaarde! overzeker, dat klinkt mij… fabelachtig," hernam Fabian, met argwaan.

»Gij kunt mijn woord gelooven; ik spreek nooit tegen waarheid," hernam Gideon met eenvoud. »En om u duidelijk te maken, hoe mijne onwetendheid van hetgeen u betreft, zich met mijn verblijf te ’s Hage rijmt, weet, dat ik hier ben voor kerkelijke zaken, die dermate mijn tijd en aandacht boeien, dat ik voor de tweede maal aan dit huis ben, het huis mijner beminde vrienden, en voor ’t eerst hier eenige uren rustig kan vertoeven."

»Zoo weet ge dan niet, hoe we hier zijn?"

»Neen, maar nu ik u hier dus samen zie, vrage ik alléén: is dit met consent van de ouderen der joffer?"

»Dat kon te dezer occasie moeilijk gevraagd of gegeven worden," hernam Fabian, en nu overtuigd, dat Gideon niets wist, verhaalde hij hem eenige bijzonderheden van zijne gevangenschap en Deliana’s gevaren, zoo als hij die liefst zag opgevat. Deliana luisterde toe met gebogen hoofd en neergeslagen oogen, als eene, die het verhaal, door blik noch teeken, wilde bevestigen noch ontkennen. Gideon, hetzij hij geloofde of niet, antwoordde als iemand, die eigenlijk niets gehoord had van hetgeen hij wilde weten.

»En wat zijt gij dan nu voor Deliana, heer graaf?" vroeg hij.

»Vooreerst haar arts, haar ziekenverzorger, en, als gij ziet, geen onbekwame. Mijne kleine vriendinne is zoo gezond van hoofd en in zoo bloeienden welstand, als ooit voor dezen."

»Dat is dus het tijdstip, waarop de arts gemeenlijk zijne patiënten aan de zorgen der hunnen overlaat," hernam Gideon op zulken toon, dat Deliana’s kleur verschoot, en zij Fabian naderde als vreesde zij scheiding.

»Deze patiënte heeft nog veel toezicht en verpleging noodig," zeide Fabian; »daarbij, ik heb een recht op haar."