Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/257

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Spreekt gij waarheid? spreekt gij nu waarheid?" vroeg hij, »of is dit opnieuw eene ranke, uitgevonden om de gevolgen van de vorige misdaden te ontgaan? De Aartsverleider der menschen, Satan, is ook de prins der logenen, en sinds gij hem alleenheerscher hebt gemaakt in uw harte, opdat hij beter uw onmenschelijken wraaklust zoude dienen, is de waarheid niet meer in u en spreekt uwe tonge logen en bedrog als tegen wil en rede; mij hebt gij met allen klem van waarheid en schijn verhaald, hoe gij waart een lid uit het edele geslacht der Derby’s, door rampspoeden vervolgd, door den Graaf van Leycester fel en grievend gehoond en mishandeld; hij had uw echtheil eerst gestoord, daarna door sluipmoord ontbonden, en ten laatste, toen de vreeze voor de gevolgen, en de ruchtbaarheid hem overviel, waart gij zelf het slachtoffer geworden van een listigen aanslag op uw leven, door hem verordend; en toen hij dien gelukt achtte… onder de dooden gerekend…, van naam, van eer, van recht, om tot de levenden te behooren, zelfs beroofd, zocht gij eerst uw behoud in ballingschap. Schotland gaf u eerst veiligheid en herbergzaamheid; maar gij hadt afleiding noodig, gij zocht die in reizen. Spanje en Italië werden door u bezocht, tot zeker een vreeselijke lust tot wraak u naar de Nederlanden voerde, om een van die ontwerpen uit te voeren, die zelfs, zoo ze gelukken, nog de straf zijn van den ontwerper, maar die God in Zijne genade meestal afweert, en doet uiteenspatten, eer ze worden uitgevoerd, als ik het u heb gespeld, toen ik u bad met den innigsten drang mijner ziel, van uw lust tot wrake af te zien, ware ’t eeniglijk om uws zelfs wil; en dat alles zou logen zijn? nu weer logen? uwe geheele persoonlijkheid, die mij toen zoo schrikwekkend waar scheen, zou niets zijn dan een grof en gruwelijk bedrog!"

»Niet zoo grof altoos, sinds allen er zich in verstrikt hebben; de allerdoordringendste geesten, als de simpele onnoozelheid, die