Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/259

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Het was geen bedrog," hernam Lady Margaret, op doffen, mismoedigen toon; zij had een woord van dank gewacht voor haar groot offer, of op een zweem van medegevoel gerekend voor het lot en lijden, dat zij klaagde. »Het was geen bedrog, als ik pleegde jegens anderen; heb voor ’t minst het geduld te luisteren en u te overtuigen. Mijne sekse verborg ik u, dat is waarheid, en moest het doen…, of ik had reeds toen alles moeten opgeven; maar overigens…, ga het zelf na…! heb ik u alles gezegd, wat ik kon en moest. Een lid uit het geslacht der Derby’s noemde ik mij, ik ben de zuster van den ouden Graaf; verwantschap, zelfs door eene treffende gelijkenis bewezen. De Graaf van Leycester had mijn hijliksgeluk gestoord, zeide ik; en ik vrage u, of hij het niet heeft verwoest… de man, die mij verleidde, om het rustig leven aan de zijde van een goedaardigen echtgenoot te verwisselen voor een leven vol hartstochten, ranken en misdaden, zooals hij het mij maakte…? Die ten laatste mij het denkbeeld ingaf, en door een zijner lieden hielp uitvoeren, om den bedrogene een eeuwig stilzwijgen op te leggen door venijn? Van een prachtig feestmaal sprak ik u, waarbij Mylord Leycester aanzat, en waarbij Lord Sheffield uit de hand zijder gade den giftbeker ontving, hem door doctor Julio gemengd. Welnu! denk u mij niet meer als den ongelukkigen gemaal, maar als de verleide gemalin, en de zuivere waarheid vertoont zich. Weduwe van Lord Sheffield, werd ik, zoo haast het zijn kon, in heimelijken, maar wettigen echt aan Lord Robert Dudley verbonden. Ondanks menige ontrouw, bleef hij mij openlijk den rang en de rechten eener gade schenken, totdat hij zeker oordeelde, dat hij de rust van mijn geweten nu al met geluk genoeg had betaald, of eigenlijk totdat hij zich inbeeldde, dat Elisabeth zijne hand zoude aannemen. Toen liet hij mij voorstellen, afstand te doen van zijn naam, ons huwelijk te ontkennen, afzonderlijk te gaan leven op een van zijne goederen met een vorstelijk jaargeld, zoo ik