Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/263

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijne hulp en hare redding, tot tweemalen toe; doch neen, ditmaal is zij van u verlost, en zij het, ten koste van ’t zwaarste lijden, uit alle ziekte, zelfs der ziele, is redding mogelijk; maar verloren ware hare ziele geweest voor altoos, als zij langer in uwe strikken ware omgevoerd geworden; de ontdekking van het bedrog, waardoor gij haar betooverd hebt, is niet te duur tot elken prijs," sprak Gideon, met de vastheid der overtuiging, terwijl zijn oog toch met diepe deernis nederzag op Deliana. Toen hij uitgesproken had, knielde hij bij haar neder, in hope, dat zij hem nog herkennen zou en naar toespraak zou luisteren, maar zij sprak zachtkens op stillen, klagenden toon, terwijl zij zijne hand vatte:

»Fabian! hoor mij, laat ons van hier gaan! ik heb Lady Margaret gezien; zeg niet, dat het een spooksel is, want het voorhoofd brandt mij nog daaraf, dat ik het zag," en zij bracht zijne hand aan haar voorhoofd, dat werkelijk gloeide als van innerlijken koortsgloed.

»Wilt gij opstaan, Deliana! daar binnen zal ik u verfrissching kunnen reiken?" vroeg hij.

Maar zij scheen hem niet te begrijpen; zij scheen zelfs het leed, waarover zij geklaagd had, niet meer te gevoelen; zij vleide zich opnieuw en als met welgevallen op het grasperk neder, en liet het hoofd rusten tegen een boomstam, waarbij zij zich van Gideon afkeerde. Deze schudde weemoedig het hoofd en stond op, Lady Margaret aanziende met een blik van onuitsprekelijke smart en verwijt, dat deze dus trof, dat zij met wilde drift op Gideon toeging, en hem vroeg met vlammenden blik:

»Maar wat is u dan deze vrouw, dat gij u dus haar leed aantrekt…?"

»Niets is zij mij," hernam Gideon met verwondering; »maar is dan zulk leed niet genoeg om de diepste deernis op te wekken?"

»En voor de vele jaren lijdens, waarvan ik u heb geklaagd,