Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eens vertrouwd, hoe ik mij de zaak van Maria Stuart heb aangetrokken, de goede Katholieke bij uitnemendheid."

»Dat was geen geloofsijver, mevrouw! dat was niets dan het ijveren voor een persoon, met wie gij samenstemming hadt in haat jegens anderen. Ik herhale mijn woord. Vijandschap tegen God is de oorzaak van uw lijden als van uw val. Of was dat geene vijandschap tegen God, dat gij, geene voldoening vindende in uw hijlik, geene berusting gingt zoeken bij Hem, die ééniglijk troost heeft voor alle smart; maar dat gij veel meer uwe zondige passiën den vrijen loop liet, zonder van Hem kracht te vragen, om daartegen te strijden? Zoo was het niet vreemd, dat gij der verleiding te zwak waart…"

»Zonderling, waar de verleider een Leycester was," sprak Margaret bitter.

»Leycester of een ander, gij draagt uw eigen deel van schuld; hadt gij u niet afgekeerd van God, gij waart niet tot dáár gekomen, of gij hadt u na dien val nog weder konnen oprichten; één schuldgevoel, één gebed des harten, één opzien naar omhoog had de zondares uit de macht van Satan overgebracht aan de voeten van Christus, en zij ware opgeheven tot den rang van Christin. Gij verkoost allen teugel af te werpen, altijd verder af te dolen, van val tot val, van misdaad tot misdaad, tot ge, ten laatste in den draaikolk der gruwelen verward, het verstand verbijsterd door de duisternis uwer ziel, den deelgenoot uwer schuld, als den éénigen bewerker daaraf aanvingt te zien, en niet zaagt, dat hij slechts de voltrekker was van het onvermijdelijk vonnis, dat soms reeds op aarde de misdaden wreekt, opdat nog de schuldigen tot nadenken mogen komen over zich zelven en zich bekeeren. Dit vergetende, en niets in ’t harte hebbende dan eene onmetelijke zelfzucht, — het zekerste kenmerk van vervreemding van God — leefdet gij niet meer dan voor die ééne verdervende begeerte der wraak, die geene enkele kiem