Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

halve ontmaskerd, zoodat zij bijkans onschadelijk moet zijn, nu heb ik mij niet meer te moeien met hare zaken; ik ben niet van de politie, en ’t is aan deze, dat die zorge behoort."

Het was onmogelijk, iemand eene gunst van vrijheid en leven toe te werpen, op koeler toon en in meer minachtenden vorm, dan Gideon het nu deed. De fiere, prikkelbare Margaret was er door getroffen, als door een vlijmenden dolk; zij slaakte een wilden kreet van woede, en de tranen van machteloozen toorn, zoolang reeds weerhouden, barstten nu uit; en toen zij zagt dat Gideon wilde gaan, sprong zij op hem toe, als eene tijgerin op hare prooi, vatte zijn arm, dien zij krampachtig omklemde, en riep toen:

»Gij verlaat mij zóó? Gij durft mij zóó verlaten? Gij vreest dus niet mijne wanhoop, dat gij van mij gaat, zonder een enkel woord van troost of… van liefde? Gij dwingt mij dus te vertwijfelen…?"

»Troost, Mylady? Roe zal ik den balsem der troost aanbrengen, waar men klaagt zonder waarachtig leedgevoel, en waar hoogmoed het geneesmiddel afwijst, dat ik zou te reiken hebben…? En liefde, mevrouwe!… God, de Heer weet, hoe daar de uiterste deernis der liefde voor u g1oeit in mijn hart, en hoe ik bereid ben, u die in woorden als in daden te toonen, — mits ge de roepstem van deze ure niet versmaadt, de laatste veellicht, die tot u komt, — mits gij de oogen vestigt op die groote, éénige liefde van den Heere God voor u, waardoor Hij Zijn eigen Zoon heilig en onschuldig in den dood heeft overgegeven met misdadigers en moordenaars, om den vloek te dragen, den vloek weg te nemen, die op de zonde en de misdaad rust…"

En Gideon had zijne zachtste stembuiging, zijn smeekendsten blik, zijne bewegelijkste houding aangenomen, terwijl hij deze woorden sprak, en hij hoopte, eindelijk de toetse gevonden te