Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/104

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vloed in het Duitsche Rijk, dien ik steunen kan door mijn goud en door mijn staal. Deze keurvorsten hebben het eerste noodig, en zijn door het laatste te dwingen. Als ik eenmaal van Lotharingen meester ben, valt het mij licht, mij meer en meer naar het Oosten uit te breiden; Gelderland en Zutfen zijn reeds mijn; van dáár breng ik, zoo vaak ik wil, den schrik in de Duitsche Staten. De Roomsch-Koning is nog niet wettig verkoren. Ze zullen weten, wien ze te kiezen hebben! Men kan zoo na in ’t bloed geen oorlog voeren! De Geldersche Heeren zijn er door gevallen… Neen, zoo waar Maria van mijn bloed is! ik geef haar liever aan den Dauphin; ik zou daarbij tot mijne Duitsche plannen vrede hebben met Frankrijk… Ja, waarachtig, ik zal haar aan den Dauphin… beloven,” voegde hij er langzaam bij. »Vader Spiritibus, de goede Kardinaal-legaat, dien Z. Heiligheid ons te Nijmegen zond, om vrede te stichten tusschen Frankrijk en ons, moge dan mijnentwille zijn gang gaan… Als ik Keizer ben zal ik…”

In de droomen zijner gulzige eerzucht werd de Hertog gestoord door het terugkomen van zijn broeder; maar geheel zijn uiterlijk getuigde zoo duidelijk van die zielstemming, waarbij de borst zoo vervuld is, dat zij zich lucht geven moet door woorden, en dat zelfs in de eenzaamheid, zonder gestoord te willen worden door het spreken van anderen, dat de Bastaard zwijgend zijne vroegere plaats innam, en zoo zijne bevelen bleef afwachten.

Karel begreep dat zwijgen anders. Hij wenkte hem tot zich.

»Uw gelaat staat strak;” sprak hij; »is het omdat wij u een hard woord zeiden in het bijzijn van die Duitschers? Gij voelt u beleedigd? Het zij zoo! er vloeit genoeg Bourgondisch bloed in uwe aderen om ras warm te worden en traag te verkoelen. Wij vergeven het u; toch konden wij u dat niet sparen.”

»Mijn lieve Genadige Heere! ik was op een hard woord verdacht, toen ik het uitlokte. De verontwaardiging voerde u wat te ver af van een doel, dat gij anders nimmer uit het oog verliest. Ik wist, dat ik u zoo alleen dienen kon.”

»Ik heb u begrepen, en dank u. Vorsten hebben soms meer behoefte aan de afleiding van een simpel woord, dan aan den wijsten raad van hunne hovelingen. Maar niet alle Vorsten heb-