Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ben hovelingen, zoo gezind als gij, om ter juister stond eene dwaasheid te zeggen, als vernuft en nutte raad zonder hulp zouden zijn… Zekerlijk, wat ik hun ging zeggen, zullen wij later wel zien, als het mij minder schaden kan.”

»Uwe Doorluchtigheid meent dus toch…”

»Den zoon van Oostenrijk niet aan mijn huis te vermaagschappen. Ik heb de mogelijkheid ingezien, om mijne ontwerpen op Duitschland door te zetten zonder die harde noodzakelijkheid; alleen ik dien eerst Koning te heeten.”

»Ik ben niet voor den Aartshertog. maar daar Uwe Hoogheid de Jonkvrouw van Bourgondië toch eenmaal uithuwelijken moet…”

»Uithuwelijken moet?” riep Karel, plotseling ontvlammende in eene drift, die de Bastaard in zijne huidige stemming weinig had gewacht. en die hem ontzet achteruit deed wijken; »moet, als ik er den dwang, noch het nut, noch het onvermijdbare van inzie! Zoo zeker Gods moeder Jonkvrouw was, zoo zeker zal mijn kind Jonkvrouw blijven, zoolang wij Hertog van Bourgondië zijn. Ik zweer u: den dag, dat ik Maria ten huwelijk geef, ga ik de wereld vergeten in een klooster der Franciscanen.”

En de man, die zóó sprak, had wel zeker van wereldverzaking geen enkel element in zich.

»Uwe Hoogheid is kortelings hertrouwd en nog in de volle kracht des levens,” antwoordde Antoni aarzelend; »misschien wordt later de erfopvolging in uw huis verzekerd, en uw rijk verblijd door de geboorte van een zoon.”

»Hm! wij weten niet of wij het wenschen moeten. Wij zagen liefst geen York op onzen troon… Niets meer daarvan; het maakt ons gemelijk; wil morgen nog uw oog laten gaan over de toebereidselen voor het feest. Wij vertrouwen U beter dan eenig ander op dit stuk, en die berooide Duitschers moeten zich stekeblind zien op deze pracht, opdat zij als geblinddoekte valken op de prooi toevliegen, die wij hun aanwijzen. Nog iets, het schrijven van Maximiliaan moet niet naar St. Hubert worden opgezonden; ’t is onnoodig, dat het onze jonge Prinses in handen komt. Haar antwoord op zijn eersten brief had iets dat mij verwondert, dat niet goed is, dat mij niet be-