Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Vorst en zijne Heeren de Dames hun groet brachten bij dit samentreffen­

De eerste dier vragen werd blijkbaar uit ceremonie gedaan; men behoefde den Aartshertog slechts aan te zien, om te weten, dat het hem geene verrassing wast maar eene blijde bevestiging, toen de terugkeerende Heeren aankondigden, dat de Jonkvrouw van Bourgondië de begroeting van den Zoon van Oostenrijk met dankbaarheid aannam. Het laatste woord was den Sire de Gruthuse nog niet van de lippen, toen reeds de jonge Vorst voortjoeg naar de dames heen, die langzaam naderden, en, snel nevens Maria gekomen, sprong hij met drift van zijn paard en liet zich op ééne knie voor haar neder, met eene hoffelijke betuiging van eerbied en vriendschap. Maria hield den teugel harer witte telle strak aan, en reikte den Aartshertog hare hand, met een vriendelijk vermaan om zich op te heffen.

Zij is veranderd sinds wij haar zagen; hare gestalte is forscher geworden, hare vormen hebben eene zachtere ronding gekregen, zij heeft in bevalligheid gewonnen, er ligt meer glans in hare oogen, meer blos op hare wangen, hare houding is niet meer achteloos; maar bovenal hare stem is zielvoller geworden! Haar bloed is warmer en vloeit sneller: zij is een jaar ouder geworden; maar dat jaar heeft meer gedaan dan haar uiterlijk te rijpen. Karel heeft de waarheid gegist: daar was iets binnen in haar veranderd, en hare ziel heeft zich ontwikkeld. Zij heeft denkbeeld van gevoel gekregen, maar dat had niet enkel dat jaar levens gedaan. Nicolaas van Calabrië is niet tevergeefs voor haar gestorven; zijn dood heeft haar leeren nadenken: zij heeft die groote smart begrepen, en zij is begonnen zich zelve rekenschap af te vragen van hare gewaarwordingen; zij heeft den jongeling alleen betreurd uit medelijden, maar zij begon onbestemd in te zien, dat er een tijd kon komen, waarin zij een ander slachtoffer zou nastaren met medegevoel; zij begon op het vermoeden te komen, of wel de strikken, die de vader rondom haar spreidde, altijd zonder gevaar zouden blijven voor haar. Juist toen zij zoo gestemd was, toen natuur en omstandigheden het hare gedaan hadden om haar het hart te openen, de ziel ontvangbaar te maken, schreefhaar de Aarts-