Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/134

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was iets, dat haar zeide; dat zij dezen ten minste niet, dezen minder dan eenig ander, zulk een rampzalig lot bereid kon zien; de Calabrië had het meest geklaagd over haar; de Aartshertog. besloot zij, zou niet te klagen hebben; zij wilde dezen niet mede olieven; naar hem zou zij luisteren, hem zou zij begrijpen, voelde zij; zij wist niet; dat er eigenbelang lag in dat edelmoedig besluit; zij ,vist niet dat zij om haar eigen wil luisteren zoude, hooren wilde! want dat is zeker, zij was zich zelve nog onbewust, hoe diep de onbekende jongeling tot haar hart was doorgedrongen; de reinheid harer denkbeelden was nog door niets ontheiligd, de rust harer onschuld nog door geene driftige begeerte gestoord; zij had slechts begrip van gevoel. maar zij was nog mijlen ver van den hartstucht: zij had nog nooit eene gedachte gekend, die ze Mevrouwe van Ravenstein niet had durven vertrouwen.

Mevrouwe van Ravenstein, die nu aan hare zijde reed, was eerder eene harde, dan eene teêrgevoelige vrouw, maar zij had Maria lief, en dat zeide veel. De Vorstin, weeze van eene moeder, was op denzelfden dag geboren als hare dochter; zij was een weinig hare bloedverwante, en mocht haar echtgenoot. Adolf van Kleef, de inzichten van den vader steunen, zij zou de dochter liefhebben en tot leidsvrouw zijn, waar zij mocht en kon. In goede overeenstemming levende met de nieuwe Hertogin, Margaretha van York, die voor de stiefdochter geen Franschen Prins wenschte, maar boven alles eene verbintenis vreesde met het gevallen huis van Lancaster, waren die vrouwen er wellicht niet vreemd van, om den Oostenrijkschen verloofde ongemerkt in de hand te werken, in de hoop, dat eene gevestigde genegenheid der Prinses mogelijk de keuze van den Hertog zou bepalen. Het is ten minste zeker, dat zij Karel’s bevel, om Maria naar Trier te geleiden, gehoorzaamden met eene haast, die deze noch bevolen had noch gewenscht. De Prinses bracht onder haar opzicht, met Mevrouw Margaretha het herfstseizoen door op het jachtslot St. Hubert, in het Luxemburgsche, en zoo kon dus binnen zeer korten tijd het tochtje volbrengen; Engelbert van Nassau en Adolf van Kleef waren van hare komst verwittigd, eerder dan de Hertog zelf; en die Heeren hadden goedgevonden den Aartshertog eene samenkomst te beschikken