Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/135

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met zijne verloofde, bij wijze van ontmoeting. Mevrouw van Ravenstein. eene schrandere vrouw, die, zoo goed als haar echtgenoot, een weinig gunsteling was van den Hertog, had op zich genomen, goed te maken wat hier ontschuldiging kon noodig hebben; Maria alleen, van intrigue noch afspraak bewust, had gemeend, den wil van haar vader te volbrengen, toen zij met zooveel spoed de reize ondernam. Zoover was nog haar gevoel voor Maximiliaan verwijderd van liefde, dat de wensch, hem persoonlijk te kennen, niet in haar was opgekomen, voordat het bevel van een vader dien opriep en vervulling waarborgde; maar toen was het meer dan een vluchtig verlangen, het was belangstelling in hem, niet meer als slachtoffer, maar met het oog op haar zelve.

Toen zij Maximiliaan de hand reikte tot opstaan, had zij gebloosd, dien lichten blos, die zich nauwelijks hecht op de wangen en maar even rust op het voorhoofd, de eerste blos, die de onschuld scheidt van onwetendheid! Wát rijper leven, of groote nartstochten in de vrouw ook later voor bevalligheden mogen ontwikkelen, voor belangwekkends geven; hoe ze zich rein moge kampen door strijd, of verheffen door sterkte, de onbeschrijfelijke bekoorlijkheid, die de eerste blos toovert op het jonkvrouwelijk gelaat, wordt door geenerlei schoonheid geëvenaard, door geenerJei deugd teruggewonnen. Dien eersten blos mocht Maximiliaan opvangen, hij was voor hem. In zijne verrukking vergat hij geheel de waardigheid van zijn rang; die hem nooit bijzonder voor oogen was; hij verbad zich de eere haar paard bij den toom te leiden en als stalmeester aan hare zijde te gaan, maar de jonge Prinses, in hofétiquette volleerd, antwoordde met een afkeurend lachje: »Fijn toch! een zoon van Oostenrijk! daarbij, Sire Hertog! zijn de dames van mijn land veel te goed geoefend in de nobele rijkunst, om zulke diensten te behoeven, Er zijn er geene, tot onze kleine marotte toe, die zelve niet hare hakkenei besturen!”

En zij mocht met recht zoo spreken; de dames van haar gevolg waren uitmuntende rijderessen: maar zij zelve schitterde in die oefening boven allen, in behendigheid, in zedigen zwier, in losse bevalligheid. Zij was nu niet zoo eenvoudig gekleed als vroeger te Mons in het vrouwenvertrek, Haar slepend ge-