Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/137

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij bij een landhuis genaderd, van een wijngaard omringd, een eigendom van den Aartsbisschop, en Maximiliaan noodigde Maria, hier een oogenblik rust te willen nemen, en zich te verfrisschen voor den verderen tocht.

De jonkvrouw zag Mevrouw van Ravenstein aan, en vroeg, of dat zijn kon? Deze gaf een toestemmend antwoord, en de jonge Vorst had het genoegen, zijne Dame van het paard te helpen, en in een der vertrekken van het landhuis te leiden, waar dat gedeelte van beider gevolg, dat er recht op had, hen terstond volgde. Daar stonden wijn en verkwikkingen in gereedheid, en de bedienden van den Aartsbisschop-Keurvorst wachtten hen op met den hofmeester aan het hoofd. maar de Prins liet zich het voorrecht niet ontnemen, de schoone Maria te dienen; en een zilveren schotel genomen hebbende, met schilderachtige druiven beladen, bood hij er haar van aan, op ééne knie nedergebogen, met de bede, dat ze uit zijne hand het eerst nemen wilde van de vruchten zijns vaderlands; en zijn zacht oog smeekte meer welsprekend dan zijn mond, Zij nam er van met een zoeten glimlach. »Ik werd dus gewacht?” vroeg zij.

»Kan het u verwonderen, Mevrouwe! of mishagen, dat ik, wetende den dag van uwe komst, aan vreemden het genoegen misgunde u het eerst welkom te heeten?”

»Mishagen, o, neen!” sprak zij haastig; »maar gij, Doorluchtige Heer! noemt mij altijd Mevrouwe, als ware ik eene geboren Koningsdochter, of alreede gehijlikt; men noemt mij de Jonkvrouw van Bourgondië en ik weet nauwelijks, of ik dien titel hier wel voeren mag, daar ik niet reize als des Hertogs dochter, maar als eene nicht van Mevrouwe Anna, die mij geleidt.”

»Ik wil u noemen zooals gij het wenschen zult, volschoone Jonkvrouw! en op uw wil letten in allen deele, ook zelfs in het geringste, zooals het een vroom Ridder past; want niets in deze gansche wereld vreeze ik zoozeer dan U te mishagen, die ik dienen wil en eeren van nu aan nevens de heilige Maagd, welke uwe welzalige Patronesse is. Ten minste zoo ge het mij gunt,” voegde hij er aarzelend bij.

»Certein! dat zij u gegund!” sprak zij met die rondheid, die