Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van vrouwelijke terughouding nog de kunstgrepen niet heeft geleerd, »sinds uw grootmachtige vader, de Keizer, en mijn genadige Heere ons tot een verloofd paar gemaakt hebben, bij handteekening en bezegelde brieven.”

Zoodra Mevrouw Anna en de Sire de Gruthuse hadden opgemerkt, dat het onderhoud der jonge vorstentelgen eene andere richting nam dan die van een dagelijksch gesprek, weken zij een weinig terug naar den achtergrond van het vertrek, en ook de Heeren van Maximiliaan volgden ongemerkt dit voorbeeld; hoe omringd ook, waren ze dus toch in het spreken onbeluisterd, toen de Prins hernam met een ongemaakten zucht:

»Geven slechts de Heiligen, dat zij ons ook tot een echtpaar maken!”

»Zoo bidde ik van God en de goede Moedermaagd, zoo genadig voor wie haar in vromigheid dienen,” sprak zij met lieftalligen ernst.

»O! dat is te veel heils op één dag!” riep hij, de oogen ten hemel slaande. »Gij, allerschoonste! die de mijne zijn wilt, stemt alzoo in met de keuze van uw Heer vader? gij hebt den onbekende dan vriendelijk opgenomen in uwe gedachtenis, en gij verwerpt hem dan niet, nu ge hem ziet…”

»Heb ik niet uwe brieven gelezen, en U met eigen hand geschreven?” antwoordde zij met een zacht verwijt. »En in trouwe, ik vinde u als ik u gewacht had” (en gewenscht, eindigde wellicht haar hart, niet hare tong); »waarom zoude ik geen vrede hebben met den wil van mijn genadigen Heer?”

»Voorwaar! al de Engelen van ’t Hemelsch paradijs, die deze zoete taal hooren, mogen alzoo getuigen zijn van mijne dankbaarheid voor zoo goede fortuin en groot geluk,” riep hij hartstochtelijk. »Mijne uitverkoren bruid is niet afkeerig van dezen hijlijksband! moge zij nu ook gelooven en voor waar houden, dat ik haar min boven alles en allen, als de eerste en éénige, die mijn hart heeft getroffen met liefde! Geliefde mijne! nu zeg ik u, en herhale met overgroote vreugde, wat ik gezworen heb en plechtig betuigd in mijne brieven, dat ik u minne zal wijden en trouwe tot in den dood toe, en nog veelmeer sinds ik u gezien heb en wete, dat gij schooner zijt dan eenige Prinsesse der aarde, en zoetzedig als schoon!”