Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/140

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zekerlijk!” zeide Maria, een weinig tot bedaren gekomen, »en ook dat mijn gezegde Heere u heeft toegestaan met mij samen te treffen en hier te onthalen…”

»Lacy! dat is wel zeker buiten des Hertogs weten, en zonder zijn wil, zoo niet daartegen!” riep de jonge Prins, meer oprecht dan staatkundig. »k nam het uur, waarop gij gewacht werdt, en dies…”

»Zoo laat ons gaan, Mevrouw Anna!” sprak Maria ernstig; »ik ben niet van zins, mijns vaders welbehagen vooruit te loopen in eenige maniere.”

»Gij verlaat mij in toorn?” vroeg hij verschrikt.

»Dat zij verre. Ik vergeef gaarne wat mijn vriend in ridderlijke overijling bestond; alleen der Jonkvrouwe van Bourgondië past geen andere weg dan de rechte. Wat ik nog verder te spreken had, verneemt gij daarna; ik ben toch te zeer bewogen van gemoed, om goede redenen te zeggen. Wees getroost, mijn Heere en welbeminde vriend! Welhaast zien wij elkander weder, met vergunning van onze hooge verwanten, en zoo niet…” en hare stem beefde, maar zij trachtte er vastheid aan te geven, toen zij er bijvoegde: »Wees dan alevel welgemoed! Waarlijk, gij hebt meer, dan de machtige Vorsten kunnen geven; meer, dan eenig bezegeld handschrift kon verzekeren, meer, dan eenig minnepand waarborgen kan: want gij hebt mijn hart! en gij zult zien of Maria weet trouwe te houden.”

»Ik moest ondankbaar zijn zoo ik nu durfde wanhopen: sprak hij, en drukte innig de linkerhand, die zij hem bood, naar Bourgondische wijze; daarna, want zijn schroom durfde naar de gewoonte van de Duitsche Ridders geene omhelzing wagen, kuste hij alleen de toppen van haar handschoen, en toen Mevrouw van Ravenstein had geoordeeld, dat hij haar uitgeleide kon doen en te paard helpen, volbracht hij dien zoeten plicht met weemoedige vreugde, en oogde haar na tot ze weggereden was buiten zijn gezicht.

Eerst een uur later begaf hij zich naar Trier.