Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/152

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

laat trokken zich krampachtig samen; de overspanning had hem den hals en het aangezicht paars gekleurd; twee malen hadden zijne handen onwillekeurig naar den dolk gegrepen, dien hij op haar gewone plaats miste; daarop hadden zijne vingers, spelend, en zonder dat hij het scheen te weten, den zilveren kop ineengebogen, die naast hem was blijven staan; zijne voeten trappelden met zulk een ongeduld, dat alleen het wollige Utrechtsche tapijt, uitgespreid voor zijn zetel, beletten konde, dat dit geluid niet opnieuw buiten het vertrek werd gehoord; een zacht tandgeknars bewees, hoeveel het zwijgen kostte; en toen hij eindelijk zich woorden gunde, rukte hij eerst de gouden halsketen los en slingerde die van zich, en gespte haastig den gordel los, die hem het lijf omsloot, als iemand, die voelt dat hem lucht ontbreekt. En vreemd daarom was het, dat hij bedaard en koud zelfs, maar met onbarmhartige hoogheid, voortging:

»Neen! ik heb mij bedwongen, omdat ik weten wilde wat mijne dochter geworden is; wat zij voor mij geworden is. En ik weet, dat zij van nu aan voor zich zelve leeft, dat ik alléén sta. Dit gesprek scheidt ons. De Jonkvrouw van Bourgondië nadere voortaan haar Hertog op geene andere wijze, dan als zijne eerste onderdane. Wij denken niet meer te redetwisten, waar wij gebieden kunnen. Zoo ons besluit nog niet ware bepaald geweest. thans zijn wij besloten.” En hij gebruikte eene kleine handschel die nevens hem stond.

»Mevrouwe van Ravenstein, Mijnheer de Chimay, de Sire Jacques Galeotto, worden hier ontboden,” sprak hij tot zijn edeljonker.

Toen zij kwamen, met de haast der verwachtingen en der volvaardige gehoorzaamheid, wendde hij zich tot Mevrouwe van Ravenstein, Gravin van Kleef:

»Gij geleidt de Jonkvrouw zonder verwijl naar St. Hubert terug, en wacht dáár; gij, Graaf de Chimay! die de eere hebt haar Ridder te zijn, zult mij borg wezen, dat geenerlei persoon, onder welk voorwendsel ook, de Prinses bij hare terugreis nadere, toespreke, of slechts gemeenschap hebbe met iemand van haar gevolg, en gij, Galeotto! verzel dit gezelschap met eene sterke wacht van uwe trouwe lansen; gij zijt vreemdeling, en bijgevolg aan mij gehecht, zonder van eenige partij te zijn,” hier zag hij