Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was, ondanks den druk der levensmoeiten en der regeeringszorgen, eene opgeruimde vrouw gebleven, die de wereldsche zaken niet zwaarder tilde dan ze verdienden en zich niet in ziekelijken weemoed toegaf, maar die Justig het hoofd ophief, zoodra zij een steen des onheils zag weggewenteld van voor hare voeten, of een droppel zegen neêrdauwen op haar pad. Hare kleeding was ditmaal stemmig en droef; zelfs hing de rouwveile aan hare wrong; minder de étiquette misschien, dan de behoefte van haar hart, drong haar, om dus in hare kleederen het afsterven te gedenken van haar kind François, waarvan zij slechts vier maanden moedervreugde had gekend. Ook Maximiliaan is in uiterlijk voorkomen veranderd. Vooreerst draagt hij nu het harnas, een krijgshaftigen dos, die hem gemeenzaam is geworden als aan Karel zelven, sinds hij op diens hertogsstoel plaats heeft genomen. Zijn fijn en bleek gelaat vertoont de kenteekenen van vroege zorgen, van ernstig nadenken, en eene plooi van zwaarmoedigheid schijnt zich voor vast gevestigd te hebben tusschen de blonde wenkbrauwen. Geen wonder ook! Op zijn negentiende jaar opgeroepen van uit de voogdij eens vaders, om Vorst en Heer te zijn over landschappen en over burgers, wier eerste poging het altijd was, hunne Vorsten zelve onder hun meesterschap te brengen, en hunne Heeren gaarne dien naam te geven, maar zoo weinig mogelijk de DAAD van heerschen; een volk, dat Karel de Stoute zelf met al de inspanning zijner krachten slechts had kunnen regeeren, en dat hij terugvond, beter dan ooit gewapend met zelfbewuste sterkte en met onafhankelijkszucht; — als knaap zonder ondervinding, die nooit de regeeringszorgen met zijn vader had gedeeld, nooit in de geheime gangen der Staatkunde was ingewijd geworden; — als vreemdeling, te worden neêrgezet op den waggelenden zetel van Karel ’s dochter, in een rijk, verdeeld, geschokt door diens schrikkelijken val verarmd door al de onrust en al de elementen van verwarring, die Karel’s dolle ondernemingen en een zwak vrouwenbestuur daarin geworpen hadden, met een oorlog tegen een machtigen en listigen nabuur, als eerste voorwaarde van zijne verheffing, op handen — met niets anders dan zijn eigen oordeel en zijn eigen wil tot raadslieden; — kon het anders, of het moest den jeugdigen Vorst schielijk gerijpt hebben; maar die