Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

waarmeê hij voor eene poos een ernstig gesprek had willen afleiden, het schertsend onderhoud, dat hij gewenscht had, was verbroken geworden en nu niet meer tot zoete kozerij zou zijn om te wenden, maar alleen slechts dienen kon tot inleiding voor de wezenlijke reden van zijne onvoorziene komst. Dus besloten, de zaken te laten vóórgaan, begon de jonge Vorst, terwijl hij Maria weemoedig aanzag:

»Schoone en geduchte erfdochter van zooveel rijke erflanden! het is God geklaagd, dat ge in uw verweesden staat aldus gedrukt zijt door deze overmoedige linkers, dat gij, des druks lasten gewoon, ten lesten er recht in ziet.”

»Het was altijd mijne hoop, dat mijn wellieve Heer onze vrije poorters zou weten te onderkennen van zijne Duitsche vazallen — en hen niet houden als dezen;’ sprak Maria, vast, maar tegelijk onrustig naar hem opziende.

»St. Joris gave, dat zij het waren, Maria! ” hernam hij levendig, doch zonder bitterheid — »gij zoudt dan niet, als nu, verbleeken op het kleppen van hun belfroet, tot in mijne armen toe”

»O! hoe ze gruwzaam zijn in hunne dagen van wildheid, die mannen van de gemeenten!” riep Maria, bij de opgewekte herinnering huiverend, »hoe ze hard en onvermurwbaar zijn in hun haat! Hugonet! Ymbercourt! trouwe en nobele mannen, om mijner feilen wille ontlijfd door hunne felle gramheid. Zie, Heer! van toen aan konde ik niet meer buiten den steun van een mannelijken arm, die mij met recht beschutten mocht tegen des volks overmoed.”

»Vertrouw u dan volkomen aan die schutse, en wees niet voorspraak, waar gij weêrpartij zijn moet. Nu luister; om dit volk te brengen tot wat ik zooeven zeide; om deze wilde wolven gemuilband te krijgen, als ze weleer waren ten tijde van uw Heer Vader zaliger, dient ons vooral rust van buitenlandsche krijg! Gij weet, of ik den oorlog vree ze als het pas geeft, maar de naaste vijanden dienen het eerst tenondergebracht, en daarna zullen wij zien…

»O! sinds hoe lange niet begeerde ik de zoete zaligheden des vredes! — en tevergeefs!” zuchtte Maria.

»Niet tevergeefs, mijn lief! als de voorwaarden u passen.”

»Ze moeten zonderling hard en onoorbaar zijn, als ze dat niet konden.”