Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn wij vooreerst uit den drang. Mevrouw van Oostenrijk is twee jaren oud; negen tot tien jaren kunnen er verloopen, eer er zelfs van wettelijke ondertrouw sprake kan zijn. In dien tusschentijd zijn we door het bondgenootschap met Frankrijk sterk geworden, hebben onze goede onderdanen tot gehoorzaamheid gebracht; wie weet zelfs, wat er dan niet meer kan gebeurd zijn in het verloop der tijden — Wie tijd wint, wint het al, en zoo hebben wij den loozen vos in zijne eigene strikken gevangen.”

»Denk aan de schoone fabel, waar zijne Majesteit, onze Heer Vader, den afgezanten van Frankrijk meê ten antwoord stond,” sprak Maria, met beduiding den vinger opheffende.

»Wij verdeelen den huid niet; wij zien slechts toe, hoe wij jagen zullen,” hernam hij met een fijnen glimlach.

»Zouden wij ons toch af van de dwaalpaden der listigheid en kwade trouw! De eenige maal, dat ik, door den nood geperst, de wijk daarheen heb genomen, heeft slechte uitkomst gehad, kwâ profijt en schande gebracht over mij, en den dood over mijne trouwe raadslieden.”

»Omdat gij u in die joute gewaagd hadt met den verrader Lodewijk, maar wat ik wil drijven, is tegen hem, en blijft veiliglijk besloten in ons eigen harte. En geloof mij, de Vorsten kunnen in staatszaken niet handelen als de kleine luiden, schoon ze der Christenen wet daarom niettemin bewaren in vromigheid des harten. Hierin is voor hen eene andere wet, dan voor de overige menschen. Geen van onze voorzaten heeft ons daarin voorgegaan; geen van onze nakomelingen zal er ons in volgen. Mijn vader, die een gezalfde Keizer is van het Heilige Roomsche Rijk, heeft niet altijd trouwe kunnen houden, noch dat gewild. De Hertog Karel, Uw Heer, dien God vergeve… tel de keeren, dat hij uwe hand toezeide, zonder voornemen om die te geven.”

»Lacy! gij zegt waar!” stemde Maria toe, op doffen toon, maar eensklaps riep zij met warmte en nadruk: »En heb ik zelve niet zooveel last geleden van zooveel wisselende huwelijkskansen in mijne jonge jeugd, en ten lesten nog bittere zielesmart, dat ik mijn dochterken daaraan zou prijs geven van hare wieg af…?”