Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/195

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Maximiliaan vereenigde in zijn persoon en in zijne verhouding tot anderen alles wat hem ongeschikt moest maken tot regent van het Hertogdom, op het oogenblik dat hij er toe geroepen werd. Zijne jeugd wrocht hem mistrouwen bij allen; zijne armoede kleinachting bij trotschen adel en schatrijke burgers; de uitgestrekte macht van zijn vader achterdocht bij allen, die vrijheden te verliezen hadden, en zijn naam vreemdeling een volstrekten haat bij geheel het volk. Alle andere huwelijkswervers van Maria hadden hunne vrienden gevonden in hare Staten. De Dauphin had zijn aanhang van franschgezinden; de zoon van Kleef eene machtige partij onder den adel: Adolf van Gelder een krachtigen steun bij het volk; Frederik’s zoon alleen vond niemand dan Maria de machtelooze vriendschap van Margaretha Karel’s weduwe en van enkele grooten, die zonder baatzucht aan de erfgename hunner Vorsten gehecht waren. Trouwe maar zwakke steun die allen! Geen edel en waardig raadsman zelf uit de landzaten stond hem in die eerste bange dagen ter zijde; geen moedige en helderziende naast hem, die hem inlichtte van de reden en den oorspong dier eischen en wenschen van een volk, dat hem vreemd was in zeden, welks karakter hij onjuist moest zien en welks vrije manieren hem stuitten, gewoon als hij was aan de slaafsche onderwerping der Duitschers. Het zachte woord, waarmede Maria het hem soms duidelijk trachtte te maken, hield hij voor den schroom der zwakheid, voor de gebogen vreeze der vernederde Vorstendochter, en het overtuigde hem nooit. Daarbij, een vernuftig, een fijn, een goedhartig, een dapper jongeling mocht hij wezen; — voor de overmoeielijke taak, die hem met Maria’s hand werd opgelegd, was hij noch geboren, noch gevormd. Hij zag eenzijdig, hij zag valsch. Zijne staatkunde was eene linksche: hij richtte den blik op het kleine, op wat dicht bij hem was; — het groote, de gewichtige toekomst, ontging zijn oog. Zoo had hij slechts onbesuisde muitzucht en stijfhoofdige zucht tot tegenspraak willen zien in die diepgewortelde toeneiging voor Frankrijk, in dien algemeenen onwil tegen den oorlog met dat gebuurland. Zoo had hij de waardige houding van een vrij volk, dat verbitterd was en gegriefd door de onvoorzichtigheden en de ongelukken van zijne laatste Vorsten, maar dat dien Vorsten trouwe hield, ondanks verontwaardiging en