Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/196

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rampen, — niet weten te scheiden van de woeste en bandelooze samenscholingen van een baldadig grauw, dat te allen tijde oproer krijt om der plundering wille. Zoo was hij, met al zijn vernuft, niet schrander genoeg om te begrijpen, dat Lodewijk XI de man niet was dien hij zou kunnen verschalken; zoo was hij slim genoeg, om eene krijgslist uit te denken, en behendig genoeg, om die schielijk en ordelijk uit te voeren, maar met om een groot algemeen plan van staatkunde of van oorlog op te vatten te overzien, en al zijne handelingen, van de kleinste tot de grootste toe daarnaar te wijzigen. Zeker, hij was dapper, en hij streed met oordeel, met geluk zelfs, maar de tijd der strijdbare Vorsten was met Karel reeds geëindigd; staatkunde begon reeds persoonlijken moed te vervangen, en Maria’s Staten vooral hadden te zijner tijd meer wijze voorzichtigheid noodig, dan bloedig krachtbetoon. De gebogen Frederik III zelf zou hier beter de plaats hebben vervuld, dan zijn trotsche, vurige zoon. Wat Maximiliaan later geworden is, toen hij het Duitsche Keizerrijk heeft geregeerd, nevens al het andere, wat hem op de schouders lag, beoordeelen wij nu niet; — de school der ondervinding en der jaren is eene krachtige en nutte; maar zelfs dat hij den dubbelen adelaar in zijn wapen heeft gevoerd, bewijst een weinig tegen een hoogvliegend en sterksprekend talent: want, met enkele uitzonderingen, hebben de Keurvorsten altijd gezorgd, geen te uitstekend, geen te behendig meester boven zich te stellen. Of ze een zoodanigen in Keizer Maximiliaan hebben gewacht of gevonden, is hier niet de vraag, daar wij den Aartshertog nu weêr verdiept zien in dien vertrouwelijken en gemeenzamen kout, waarop het gesprek over de staatszaken de echtelingen als vanzelve en bij wijze van vergoeding had teruggevoerd.

Maria, die, ondanks al haar lijden en al de zekerheld van het overwicht harer stoute burgers, nog genoeg Vorstinnenfierheid had behouden, voelde zich juist dan dubbel gewond, als haar gemaal zich daaronder moest bukken, en zoo ontviel haar nu eensklaps het bittere woord:

»Dat de zoon van Oostenrijk en de dochter van Bourgondië zóó moeten samen zijn, om met zulke woorden te raadplegen in zoodanigen nood! Wie had dat gespeld, toen wij samen-