Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die tot op de schouders neêrvielen; zij waren ongewapend, en droegen de standaarden, waarop de leeuw van Bourgondië prijkte, en het roode kruis van St. Andries.

Zij alleen wekten reeds de bewondering en het jubelgeroep der menigte. Onmiddellijk op hen volgden de twaalf krijgstrompetters des Hertogs, en zijne fluitspelers, benevens de zes minstreels met hun Koning, en de geheele muziek zijner kapel, die het gehoor der lieden van Trier niet minder streelde, dan zij vroeger de verbazing der Akenaars had opgewekt. De hoogwaardige Bisschop biechtvader, omringd van zijne geestelijken en van al de leeken, die tot de bediening der kapel behoorden, ging met achtbaren tred daarnevens. De Grootstalmeester, dragende de groote banier, die nooit kon worden ingerold, volgde met de pages aan zijn bestier toevertrouwd, kinderen uit de aanzienlijkste huizen van Bourgondië en Vlaanderen; de eerste schildknaap-voorsnijder, met de andere hooge beambten van ’s Hertogs tafel, de Opperhofmeester en zijne onderhoorigen, de Grootkamerheer, schitterend verzelschapt, en meerderen nog, trokken achtereenvolgens heen voor het starend oog der toeschouwers, die van verwondering tot verwondering werden opgevoerd bij. het zien van die kleederpraal, van die uitmonstering der paarden, van die schatten in goud en gesteenten, in bontwerk en zijde, in fluweel en goudstof, die al hunne begrippen van pracht en rijkdom tot flauwe en onnoozele kindersprookjes vernederden. En toch hadden zij hunne toejuiching kunnen sparen tot nog zintreffender schouwspel. Zij hadden moeten wachten, totdat die groep wapenkoningen en herauten voorbij was, ieder van welke in de handen de banier, in de kleeding de kleuren, en op het kleed de wapens droeg van eene der Heerlijkheden des Hertogs; de wapenkoningen met hunne kronen van verguld zilver, zonder lofwerk of gesteenten, dan alleen de safir ten zinnebeeld der reinheid van hun ambt; zij hadden waarlijk moeten wachten; want toen eerst kregen zij te zien, wat het al te zamen overtrof: Karel den Stouten zelf geheel geharnast als het een zoo krijgshaftig Vorst betaamde, maar een harnas, rijker gesierd, en van hooger waarde dan geheel het kleed van goudlaken des Keizers, schoon daarvan de wijde loshangende mouwen met parels omzet waren. Over zijne