Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rusting heen droeg hij een hertogelijken mantel van goudstof met het fijnste bont gevoerd, en waarop diamanten en edelsteenen van de hoogste waarde de figuren vormden in gebloemte en randwerk. De juweel, die dit kleedingstuk op den linkerschouder samenhechtte, was aan alle hoven der Christenheid bij name bekend en beroemd. Het was niet vreemd, dat hij de lamp van Vlaanderen had gekozen, om hare glansen te werpen op zijn statelijken tocht. Een dergelijke gesteente, welks geschiedenis men nagevorscht heeft en opgeteekend, hield ook de vuurroode pluimen op zijn helmtop bijeen, en anderen flonkerden in zijn ordeteeken, in den vorm der vuursteenen, van het Gulden Vlies; maar meer nog dan die glans van kleeding, waar het oog zich eer blindheid op zien zou, dan de bewondering verzadiging, onderscheidde hij zich van allen rondom zich, van den Keizer vooral, door zijne trotsche en fiere houding, zijne welgemaakte gestalte, die ongewone spierkracht verried en eene frissche gezondheld, en bovenal door dien levendigen gloed van dat sprekend donkere oog, waarvan iedere blik gebiedend was en ontzag afdwong; door de onverzettelijke wilskracht, en de volharding, die blind was voor eiken hinderpaal, uitgedrukt op dat voorhoofd, dat zich licht fronsde door ongeduld, maar niet gegroefd kon worden door zorge; door die stoute onversaagdheid in den trekken van dat donkerbruin gelaat, dat gloeien kon van srijldlust of toorn, maar nooit verbleeken van vreeze. Dat was wel de vorstelijkste krijgsman en de strijdbaarste Vorst, die ooit een heerschersstaf had gezwaaid, tegelijk met een zwaard — o! de Keizer, Keizer Frederik, mocht het voorhoofd omgeven hebben met de eerwaardigste kroon der wereld; mocht zich de leden hullen in een statelijk sleepgewaad van goudlaken; mocht Karel’s flonkerenden mantel om de schouders hebben gehangen, hij zou bij dezen niets geschenen hebben dan een opgeschikte grijsaard, en de andere ware Vorst gebleken in den maliënkolder van een wapenknecht. Karel mocht aan Frederik’s linkerzijde voortrijden als de mindere; hij mocht bij het samentreffen met dezen, als leenmans plicht was, van het paard zijn gestegen, en eene knie ter aarde hebben gebogen; de Keizer mocht hem met gezag hebben opgeheven en als vader omhelsd — eene meerderheid door geene