Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

woorden aan te wijzen, maar door allen duidelijk gevoeld, bleef aan de zijde van den grootschen Hertog.

De indruk, dien de nooit aanschouwde praalvertooning van den laatste en geheel zijn schitterend gevolg had gemaakt op het gezelschap des Keizers, uitte zich door eene doffe verslagenheid. Zoo wij tot hiertoe van deze edelen weinig melding slaakten, schoon zij te gelijker tijd, terzelfder getale en aan de hoogere hand der Bourgondiërs voorttrokken, is dit, omdat wij niet telkens eene vergelijking wilden wagen, die in hun nadeel had moeten zijn. Zij hadden die trouwens zelve gemaakt met den eersten blik op de vreemdelingen. De adel van Duitschland boette op dezen dag met bittere teleurstelling en beschaming zijne aanmatiging, om zich te meten met de prachtlievende ridderschap van het weelderigste en rijkste volk der bekende wereld. Zoo zij zich niet op de rije der mededinging had gesteld, zij zou de belachelijkheid ontgaan zijn, tegelijk met de uitputting; en ook daarin had de oude Graaf gelijk gehad: zoo zij zich gedost hadden in krijgsmansrusting, zou de glimlach van spot, dien Karel en de zijnen met moeite op de lippen terughielden bij het zien van een tooi, dien hij armelijk achtte, in een blik van hoogachting zijn verkeerd, de Hertog van Bourgondië krijgsman in zijn hart, onder al het goud, waarmede hij zijne borst sierde, zou onder het staal de waarde geschat hebben van krijgslieden, die hij miskennen moest onder deze zijde.

Het waren toch de besten en edelsten van het Rijk, welke den Keizer omringden: Lodewijk en Albert, Hertogen van Beieren; Karel, Markgraaf van Baden; Eberhard, Graaf van Wurtemberg; de Graaf van Vernemburg; die van Catzen-ellebogen, Heer van Darmstadt; en meer anderen; ook hooge Geestelijken, de éénigen, die wedijveren konden in uiterlijke voordeel en met Karel’s hovelingen: de Aartsbisschop van Mentz, Adolf van Nassau; George van Baden, Bisschop van Metz; maar de parel van geheel zijn hof, gelijk de hoop van zijn huis, was de Aartshertog Maximiliaan, een bevallig jongeling, in wiers heldere oogen schranderheid en scherpzinnigheid u tegenflonkerden, gelijk aanvallige minzaamheid u toelachte van zijn jeugdig gelaat. In zijn gewaad van purperen damastzijde met zilveren boordsel, dat hij met edele waardigheid droeg, zag hij