Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

er uit, zooals het zijn jaren en zijn rang paste, zonder overdreven praalbejag en zonder gemaakte eenvoudigheid. Nog zag men in de rij der Oostenrijksche Heeren een persoon, die er gansch vreemdeling was, en die toch veler aandacht trok, een jongen Turkschen Prins, broeder van Sultan Mahomed, die zich zijne gevangenschap onder de Christenen verzacht had door hun godsdienst aan te nemen. Terwijl zijne nationale kleederdracht hem in het oog deed vallen, wekte zijn zachtzwaarmoedig uiterlijk belangstelling.

Van den Bourgondischen Hertog, zoo fier op zijne macht en op zijne eigendommen, behoeft het nauwelijks gezegd te worden, dat hij zich hier vergezellen liet door al wat hoog en machtig was in zijne Staten; dat hij pronkte met al de Prinsen, die aan zijn hof hunne tafel hadden. Het naastbij omringden hem Hertog Jan van Kleef, Louis de Chateau-Guyon, uit het huis van Oranje, de Sire d’Arguel, Philippe de Croy, de Graaf de Chimay, de Graaf van Nassau, een der zonen van den Connétable van St. Pol, Antoni, de groote bastaard van Bourgondië Guy de Brumeux, de Sire d’Himbrecourt; Karels beide bloedverwanten, de Bisschoppen van Luik en Utrecht, Lodewijk van Bourbon en David van Bourgondië, vertegenwoordigden de geestelijkheid van zijne Staten; van de meesten zijner steden voerde hij burgers of edelen met zich, en zelfs het getuchtigde Luik had hare trotsche zonen heengezonden, om met gebukten hoofde zijne zegepraal te helpen verhoogen. Maar welke schatten van rang en verdienste hij ook hier om zich heen had verzameld een enkele prijkte er niet, een enkele had hij verloren, welke waarde hij niet genoeg op prijs had weten te stellen, en dien hij juist dáárom verloor. Philippe de Commines was niet meer met hem, was nu reeds in dienst van zijn benijder en mededinger, Lodewijk XI, tot schade zeker van Karel’s tegenwoordige belangen, die hij had kunnen dienen met zijn raad en verzienden blik, maar tot nog grootere schade voor zijne nagedachtenis; want die man nam later de pen des geschiedschrijvers in handen, en voerde haar met vooringenomenheid tegen den verlaten meester, met de behendigheid van iemand, die zich rechtvaardigen moest over dit verlaten; en de nakomelingschap heeft geloofd en moet blijven gelooven, en ziet vlekken in hem,