Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

o! met de vertrouwende hoop der jeugd zag deze dat alles reeds met het oog van den toekomstigen eigenaar.

Wij moeten nog even zeggen, hoe Toison d’Or, de eerste wapenheraut van Bourgondiëen van het Gulden Vlies bijgestaan door twee edelen, die Ridders der orde waren, van de zijde des Hertogs den trein regelde, terwijl hij de vaan der broederschap zwaaide, hoe vier voetknechten, in de keurigste liverei uitgedost, nevens des Hertogs paard voortgingen, om met hunne witte onschadelijke staven den al te grooten aandrang des volks te weren, op het oogenblik, dat hij zoude afstappen; hoe zijn bekende Hofnar Coquinet, le Glorieux bijgenaamd, van wien wij om goede redenen verder niet gewagen zullen zoo nabij zijn persoon reed, als des Keizers tegenwoordigheid het veroorloofde; hoe verder de boogschutters van zijne lijfwacht, met hun oppermachtigen Kapitein, in de blinkende wapenrokken, als eene hegge vormden langs geheel den stoet; hoe een oneindig groot getal van mindere edelen, als gevolg van de hoogeren, van beambten en dienaren. die allen tot zijne hofhouding behoorden, de achterhoede uitmaakten van dat schitterend en vreedzaam leger.

En nu zou het tijd worden te beschrijven, welken indruk het gezicht van dit alles op de toeschouwers had gemaakt, en met welke gebaren of door welke kreten zij die uitten; maar wij laten de schreeuwende, de starende, de verwonderde menigte voor wat zij door alle tijden heen is geweest en zal blijven, en wij zoeken onze opmerkingen liever bij enkelen, bij twee vrouwen alleen; vooreerst bij de Markgravin van Spangenheim-Zielberg,

Als bloedverwante van den Aartsbisschop had zij met andere dames van aanzienlijken rang hare plaats op een der balkons van het Aartsbisschoppelijk paleis. Moeten wij zeggen, met hoe brandend eene belangstelling zij toezag, die uit liefde voor een zoon de ijdelheid der vrouw had weten te verloochenen, en voor wie het tafereel, dat zich nu ging ontrollen, de beantwoording der vraag was, in hoe verre hare opoffering eene nutte mocht geweest zijn? Helaas! zij was eene nuttelooze! de arme Markgravin had het gevoeld bij den eersten blik op den eersten Bourgonctischen edelman, die voorbij haar heenreed; dat kleed