Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/53

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat zoozeer het voorwerp was geweest van angstige zorg en werkzame bemoeiing, waarvoor zij alles had opgeofferd, wat zij te missen had, waarvoor zij het vooroordeel harer geboorte had terzijdegesteld om te handelen met een woekeraar; waarvoor zij den toorn van een vader had getrotseerd en de minachting van een zoon; dat kleed, dat haar behaagd had en verrukt boven hope, toen zij het voor het eerst te zien kreeg, waarvan zij gedroomd had op den helderen dag, en waarvan zij des nachts niet had kunnen slapen; dat kleed, dat naar hare gedachte alleen vergelijkbaar was met dat van den Aartshertog; dat kleed, zij begreep het op eens, kon niet meer de algemeene opmerkzaamheid wekken; dat kleed was overschitterd, niet door een van de hooge Vorsten, die haar Keizer omgaven, of die, nevens haar zoon het gezelschap van Maximiliaan uitmaakten: niet door eenig bekend en prinselijk Heer van het Bourgondische hof; maar door een van die menschen, waarvan men den naam niet weet of niet onthoudt, door een dienaar van een dienaar, door een edelman eindelijk uit het gevolg van Mijnheer den grooten Bastaard. Naar de overeenkomst der Monarchen, om vriendschappelijk naast elkander voort te rijden, had beider stoet zich als vanzelve moeten voegen, en door eene toevallige schikkmg, zag zich de Markgraaf Sigibert van Spangenheim-Zielberg, als jongste edelman van den Aartshertog, ter linkerzijde gegeven den eersten Kamerheer van Antoni van Bourgondië Karel’s natuurlijken broeder, een prins, die in Vlaanderen een hoog gezag had aan het hof een aanzienlijken rang hield, en een staat voegde, niet geringer dan of hij wettige Prins, van den bloede ware geweest. Dat wist de Markgravin Wilfriede niet; slechts had zij gezien, hoe de Duitschers allen overschitterd werden door de vreemdelingen, maar bovenal, hoe haar zoon overschaduwd werd en verduisterd door den man, die naast hem geplaatst was, en wat erger was, zij hoorde het uit den mond van anderen. Met de laatdunkendheid der eigenliefde tot wanhoop anderen. Met de laatdunkendheid der eigenliefde tot wanhoop gebruacht, had zij zich zelve de zegepraal der Bourgondiërs trachten te ontveinzen; had zij zich en haar gezellinnen willen opdringen, dat de pracht der vreemdelingen plompe overlading was en dat hare landslieden de eenvoudigheid van den goeden smaak in hun voordeel hadden. Maar de vaderlandsche trots