Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dier dames, misschien minder dan de hare opgewekt en gesteund door persoonlijk belang, verblindde haar niet voor de waarheid, dat het niet slechts de rijkdom was, maar ook de keuze der stoffe en de harmonie der kleuren, welke de hovelingen van Karel onderscheidden; of wel hadden zij, bij minder fijngevoeligheid dan Wilfriede, en meer wuftheid, zich lichter laten wegsleepen door het nieuwe en schitterende van het schouwspel, om er eene gewonde eigenliefde bij te vergeten; zeker is het ten minste dat zij de onbarmhartige aanmerkingen der Markgravin in het eerst aanhoorden en flauw toegaven maar later met levendigheid begonnen tegen te spreken; en eindelijk, toen zij opgemerkt hadden, dat deze in dit alles eene warmte toonde, waarachter eene diepere belangstelling school, vond de natuurlijke zucht tot tegenspraak en plagerij er een ondeugend spel in, om nooit meer van haar gevoelen te zijn.

Men had nu den Hertog gezien; de arme Wilfriede had beurtelings gegloeid, gesidderd en zich de lippen verbeten: hare oogen hadden gesidderd en zich met tranen gevuld; zij had de gansche schakel van aandoeningen doorloopen, waarmede gekrenkte trots en teleurgestelde ijdelheid eene hartstochtelijke ziel pijnigen kunnen, en nog was toch haar lot niet beslist nou had haar zoon zelf zich niet ter monstering vertoond. Eindelijk was de Aartshertog voorbijgegaan, minzaam een groet der opmerkzaamheid schenkende aan zoovele schoonen, wier rang te gissen was naar de plaats, waar hij ze vond.

De Markgravin had hem niet gezien, had zijn groet niet opgemerkt; haar starende blik zocht alleen een enkele van het geleide, den éénige, om wien de gansche optocht haar belangrijk was geweest; met onuitsprekelijken angst, met eene spanning, die haar de schoone trekken als verwrong, stond zij daar, de borst gedrukt tegen de balustrade van het balkon, om zoover heen te zien als zij vermocht.

»Schoone Dames Edelvrouwen!” riep de jonge Barones Steinfurz, die van Aken kwam, en zich niet weinig net voorstaan op hare meerdere bekendheid met het personeel van Karel’s gevolg, dat zij reeds in hare moederstad had bewonderd. »ziet toch den hoogen en machtigen Heer, die de groote Bastaard van Bourgondië wordt genoemd. Bij onze lieve Vrouwe van