Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schuimbekkend dier onwillig de overmacht gehoorzaamde, welke het tot dien langzamen wandelstap dwong; of waren het die teugels zelve van rood fluweel, bezet met glinsterend gesteente, of het gewuif der roode en witte struisvederen, welke het fiere dier op den kop prijkten, of het wild, maar welluidend geklingel van die honderd gouden belletjes, welke het gansche schabrak omgaven, of de kostbare wapens, in parels en goud op dat schabrak gestikt, of de rijke franje, die tot op de schoften van het beest nederhing; was het iets van dat alles, dat haar duizelig maakte en bedwelmde? Zij zou het u niet hebben kunnen zeggen, en het was ook geen bijzonder deel daarvan, dat haar de zinnen boeide, maar de indruk van het trotsche geheel, dat zoo plotseling als met machtige betoovering op haar werkte. Ook verstond zij het woord van hare gastvrouw niet, maar leunde zich, als door vermoeienis uitgeput, of door bedwelming bevangen, tegen den schouder van hare gezellin. Bertha had zelve te veel aandacht voor al het heerlijke, om hierop te letten; maar Ulrich Alterer, die achter haar stond, riep meêwarig:

»Het arme kind! zij wordt bang voor het barre uitzicht van den heldhaftigen Vorst; zij heeft zeker veel hooren roepen van zijne bloedige krijgsbedrijven! Maar wees toch gerust, Süschen! de man is hier met een vreedzaam oogmerk; hij zal des Keizers vrede niet breken in het midden van de goede rijksstad Trier. Kijk maar op, hij zal u niet deren, mijn kind!”

»Zij kan niet tegen de drukte van het gewoel, mijne arme kleine!” riep Hans Kreinschulte bezorgd; »zij is zoo zwak van hoofd! Ik had haar niet moeten medenemen.”

»Fluks naar de andere zijde!” viel vrouw Barbara in, die bekomlperingen over Süschen driftig afbrekende. Inderdaad, aan de andere zijde van haar huis, dat een hoek der straat vormde, had men het gezicht op de oude hoofdkerk van Trier, waar de Vorsten de mis zouden hooren; eene betere gelegenheid, om ze nog weder onbelemmerd te zien, kon er dus wel niet worden uitgedacht. Ook begrepen alle aanwezigen dit zoo goed en zoo snel, dat zij met gelijke haast zich naar de aangeduide plek heenspoedden en er Süschen om vergaten, die zij alleen aan haar lot overlieten. Maar deze ook had noch hunne