Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was, en die aangelokt konde worden door zulken buit. Zooals veelal, moesten het dus de vromen ontgelden voor de boozen; niemand werd toegelaten dan ingeleid door een bekend persoon van Karel’s hofhouding.

Dit wisten twee meisjes niet, die, te bloode of te beschaafd om zich in het volksgewoel te mengen, langs een omweg het belangwekkende klooster genaderd waren, Moet ik zeggen, dat het Süschen was, die hare gezellin Bertha tot deze wandeling had overgehaald? zonder moeite evenwel; want de vroolijke Triersche was geheel van haar gevoelen, dat men geene gelegenheid moest verzuimen, waarbij men iets van de Bourgondische heerlijkheden kon zien. Slechts uitte zij dit gevoelen luide en onbewimpeld, terwijl Süschen, schuchter en blozend, met halve woorden en met fluisterende stem alleen haar verlangen te kennen gaf naar het stichtelijk koorgezang van de V esper, schoon het niet dát was, wat haar het meeste aantrok. Toch had zij geene gewoonte van veinzen, maar de arme wist zelve niet duidelijk wat haar met zulk een onbeschrijfelijk verlangen heenjoeg naar het oord, waar Karel van Bourgondië hof hield; wat haar met zoo smachtende blikken, die zich somwijlen in tranen oplosten, deed opzien naar de muren, waarachter HIJ ademde; wat haar zoo zonderling ontroerde, als zijn naam voor haar werd uitgesproken; wat haar den adem belemmerde in de keel, en haar het woord op de verbleekende lippen terughield, als zij zelve willens was dien naam te noemen; waardoor zij zich tot bezwijkens toe geschokt voelde, als een volksgerucht of eene verzekering harer vrienden zijne wederkomst te Trier waarschijnlijk maakte; wat haar met zoo onuitsprekelijk zoete gewaarwordingen vervulde, als zij hem werkelijk aanschouwde; wat haar den ganschen verderen dag deed denken aan de enkele minuut, dat zij hem had nageoogd, of aan die, waarin er mogelijkheid zou zijn hem terug te zien. Die groote Hertog, die machtige Heer, die geen enkele maal een blik op haar had geworpen; die onder de duizenden, welke hem aangaapten, het bevende kind zeker het minst van allen zou opmerken; het bevende kind, dat nooit de stem zou durven verheffen, om, met het volk, hem een »God zegene u!” toe te roepen; dat zich blozend verschuilen zou, als zijn oog