Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toevallig op haar zou rusten, dat alleen van ter zijde naar hem durfde heen staren. Zij wist niet, wat haar peinzend maakte en ernstig, van dartel en speelziek, als ze was geweest; niet, waarom hare wangen verbleekten en toch somtijds zoo plotseling gloeiden; niet, waarom hare oogen glinsterden; en niet, waarom zij zich onwel voelde en lusteloos, en toch weder zoo oneindig wel en gelukkig.

Het instinct der vaderliefde deed den plompen Hans Kreinschulte, anders altijd de laatste om iets te begrijpen, thans gissen, dat er iets buitengewoons voorviel met zijne dochter; maar Ulrich Alterer klopte hem, bij zijn bedenkelijk hoofdschudden, vroolijk op den schouder en fluisterde hem iets in, waarna hij dan meestal lachend opzag naar een jonkman, die sinds eenige dagen aan zijn huis verkeerde, en die er zeker met andere oogmerken kwam, dan om met beide oude Heeren over de voortreffelijkheid van het eerwaardige kuipersgild te praten. Zijne ouders,varen vazallen der Markgravin van Spangenheim, en hij zelf als edelknaap in dienst van den jongen Markgraaf. Bij het eerste volksfeest was hij in aanraking gekomen met de zonen van Kreinschulte, en toen hij eenmaal kennis had gemaakt met hunne zuster, was het zijne hoogste vreugd, het paleis van den Trierschen bisschop, waar hij huisvesting had, te verlaten voor het huis van den Trierschen kuiper, waar hij een welkome gast was; welkom aan a]len, behalve aan de énige, die hij het liefst van allen welkom had willen zijn. Süschen zag hem steeds met de meeste onverschilligheid, hoe ook Bertha hem voor hare oogen prees met een ijver, als had zij zelve wel de aangebedene willen zijn.

Het was der laatste dus eene teleurstelling geweest, dat op dezen tocht, dien zij heimelijk ondernamen, de hupsche jonker geen geleider had mogen zijn; maar de Badensche schoone had zulks met ernst afgeslagen. Jammer zeker voor het doel van haar tocht, dat ze nu bezwaarlijk zouden bereiken; want de Bourgondische schildwacht, die de naderende meisjes zoo onmeêdoogend een barsch »terug!” toeriep, zou misschien voor eene liverei, waarop des Aartshertogs wapen gestikt was, een weinig meer beleefdheid hebben gehad. Beschaamd en verschrikt over eene zoo onzachte vermaning, die nog tegelijk van eene