Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

burgerdochter uit Trier; toen zijn zij gekomen… Ik begreep niet wat zij wilden, maar ik was angstig, verlegen: ik bad in mijn hart tot de Heilige Maagd; toen sleurden twee hunner mij hierheen… maar niemand heeft mij gezonden! niemand! uwe Koninklijke Hoogheid kan er zeker van zijn; ik ken de lieden niet die mijn Heere daar even noemde; ik zou tegen u niet anders kunnen spreken dan waarheid… Toen ik hier was, heeft men met mij gehandeld als niet hoffelijk was, en daarop…”

»Genoeg, genoeg,” viel Karel in, »ik begrijp alles! die onverlaten! een zoo aardig kind! zij zullen gestraft worden, dat Duitschland er van gewagen zal; vertrouw op mij; houd op met schreien en beef niet als als een wezel in den muil van een jachthond; bij mij zijt gij veilig; Karel van Bourgondië moge den tijd niet hebben of den lust, om de hoofsche woorden te leeren, waarmee de courtoisie voorschrijft de ijdelheid der vrouwen te ontzien; hij moge aan de minnenhoven van Europa niet bekend zijn als de galantste edelman, hij is genoeg waarachtig Ridder, om wreker en beschermer der onschuld te zijn, en om de hand niet anders dan helpend uit te strekken naar zoo iets teêrs en zwaks, als hij in u voor zich ziet,” en daarbij reikte hij haar de zijne tot opstaan.

»Edel als groot is mijn Heere!” lispelde Süschen, verrukt over het eerste heusche woord uit zijn mond, en hare zachte lippen raakten beschroomd de vingeren aan van zijn gantelet. Hem scheen die hulde niet ongepast; ten minste hij zeide glimlachend: »Kindlief! gij zoudt u wonden aan dit staal,” en den handschoen wegwerpende, die rinkinkend neêrviel, ontblootte hij zijne hand, die hij haar bood, eene blanke, welgevormde hand, waaraan een schat van kostbare ringen flonkerde; — zijne vijanden zouden zich verwonderd hebben, te zien, dat de hand, die hen zooveel schrik aanjoeg, en die zoo krachtig het krijgszwaard voerde, zoo sierlijk getooid was en zoo vrouwelijk zorgvuldig onderhouden.

»Is het zeker dat ik wake? Is het wel de heerlijke Koning van Bollfgondië die mij toespreekt?” riep het meisje, voor het eerst de oogen met eenige vrijmoedigheid tot hem opslaande.

»Zoo ben ik voor u dan reeds Koning!” sprak Karel opgeruimd; »welaan! gij zult niet teleurgesteld zijn; men gaat niet