Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heen van een Koning, zonder verblijd te zijn door koninklijke jongst en vrijgevigheid. Alleen wij zullen beginnen met u recht te doen over snoode beleediging; maar het is hier de plaats niet… Hebt gij ooit een paleis betreden?”

Zij schudde het hoofd hoog blozend en met schitterende oogen; zij begon zich zachtkens te gewennen aan het denkbeeld van zijne tegenwoordigheid.

»Dan zult gij er nu een zien, waarbij u de troonzaal van uw Keizer gering zal schijnen, als een gildekamer van leerlooiers! Volg mij!”

De vlugge tred van het meisje, dat als in bedwelming voortliep, kon nauwelijks zijne forsche schreden bijhouden, toen hij eene enge galerij doorging, die zoo duister was, dat het er zelfs bij dag niet licht moest zijn, maar die leidde naar het refectorium van het klooster, dat Karel tot vergaderzaal had laten inrichten, doch te gelijk als eetzaal moest gebruiken. Twee edele schildknapen schenen wacht te houden bij de deur, die zij eerbiedig voor den Hertog openden, om daarna snel een tapijtbehangsel weg te schuiven.

»Hebt gij één hunner herkend?” vroeg Karel, Süschen wenkende om binnen te treden.

»Neen, Heer!” antwoordde zij; maar zij had neen gezegd, al had Philippeau tegenover haar gestaan, want het scheen haar toe, dat zij plotseling in eene tooverwereld was binnengeleid.

In waarheid, wat zij aanschouwde, zou een hoveling van Keizler Frederik zelven in verbazing hebben gebracht. De tafels stonden aangericht tot Karel’s laatsten maaltijd, dien hij omstreeks zeven ure nam met zijne voorname hovelingen nadat de lagere bedienden den hunnen vooraf genuttigd hadden; en al zijn kostbaar tafelgereedschap, schalen van goud, kroezen, schenkborden, en borden van zilver, bekers, aan den voet met edelgesteenten omzet, prijkten op tafels van stevig hout, overdekt met fijn Hollandsch lijnwaad; en dat alles flonkerde en flikkerde bij het licht van een ontzettend getal wastoortsen en flambouwen, vastgehouden door dienaren in sierlijke kleeding. Op het dressoor stond reeds het zilver en goud, tot het drinkgereedschap behoorende, onder bewaring van den keldermeester en den mondschenker, die den beker des Hertogs, kenbaar aan den eenhoorn, die er met een