Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schermen, en die toch Karel’s lieveling was geweest, lag nog te versch in het geheugen, om voor deze jongelingen van minder beduidenis op meerdere zachtheid te kunnen hopen.

Ook waren de geduchte wapendienaren reeds genaderd… Maar Jehan de la Clitte, die, evenmin als zijn makker, tegen den stroom van Karel’s driftige rede een,voord had kunnen inbrengen, en die, zoo vaak hij het had willen beproeven, door den luiden toon van des Hertogs toornige stem overschreeuwd was geworden, vond nu in dit uiterste oogenblik zijne kracht en tegenwoordigheid van geest terug, en als een schrander en vernuftig jonkman, wilde hij den omstanders met één enkel gezegde duidelijk maken, dat hunne schuld toch niet eene zulke was, waarmede men den dood verdiende. Hij richtte zich op en sprak luid en met bitterheid tot Süschen:

»Zoo zeker gij zelve eens behoefte zult hebben aan des priesters vergeving, wreede schoone! zoo zeker eischt gij nu eene zware boete voor eene kleine stoutheid! Mij dunkt, één enkele kus, zelfs van uwe rozenlippen, is goed betaald met twee jonge levens! Kom, Philippeau! gaan wij; de Hertog wil het!”

»Zacht wat!” riep deze, »gij hebt zonderling veel haast om ter dood te gaan; één kus!” en hij borst in een luiden lach uit: »wie van ons beiden was dan buiten zinnen, meisje! zooveel misbaar om één kus! dit hadt gij ons vroeger kunnen zeggen. Beslis nu, spreekt de jonker waarheid?”

En naar Süschen omziende, wierp hij haar een half toornigen, half lachenden blik toe.

Zacht schreiende, boog zij snel toestemmend het hoofd; reeds herhaalde malen had zij gepoogd, zijne aandacht tot zich te trekken; maar ontzet en overbluft door alles wat zij hoorde en zag, en op het vreeselijkst getroffen op het denkbeeld, dat er bloed vloeien zou, en dat om harentwil, had nog de ontroering telkens haar de spraak benomen en het geluid in de keel gesmoord.

»Nu dan, waartoe die tranen?” sprak Karel met verwondering, »niemand dreigt u met leed of last;” maar plotseling meenende haar te begrijpen, vervolgde hij met verheffing van stem, zich tot de aanwezigen keerende, wie zijn eigen voorbeeld tot den spottenden lach scheen te hebben gerechtigd, die hun nu op de