Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lippen zweefde: »Neen! het moge ons vreemd schijnen, toch willen wij niet gespot hebben met die fijne eerbaarheid van deze Duitsche Jonkvrouw! Altijd is het zeker, gij Heeren pages! dat gij haar behandeld hebt als onpassend was en strijdig met den plicht van toekomende Ridders. Gij hadt niet noodig, haar met geweld te brengen, waar zij niet begeerde te zijn; daarvoor zult gij haar ieder twintig Vlaamsche tournoijsen uitkeeren, bij wijze van boete, en dat is ook de voorwaarde, waarop wij niet wilden vragen, met welk doel gij tegen elkander den degen trekt in tijden van vrede en binnen de muren van onze verblijfplaats… De beurs uit den gordel, Jonkers! wij hebben haast om gehoorzaamd te zijn.”

Dáár zou het niet aan ontbreken; de Jonkers haalden snel hunne beurzen te voorschijn; misschien vonden zij den prijs hunner scherts nog altijd hoog genoeg; maar Süschen weêrhield hen met een driftig gebaar.

Eene gloeiende verontwaardiging bij eene grieve, die zij beter gevoelde dan wist te ontleden, gaf haar plotseling moed en sprake:

»Mijn Genadige Heer! spaar mij dit,” wendde zij zich tot Karel, »ik ben niets komen vragen, en ik wil niets ontvangen; zelfs heb ik over niemand geklaagd, noch recht gevraagd, tegen wien ook. Alleen moest ik zeggen, hoe ik kwam waar ik niet had moeten zijn; Uwe Doorluchtigheid had kwade gedachten van mij; ik moest mij verweren door de waarheid; maar door haar groot ongeduld ontnam zij mij het woord, en gunde zich niet te luisteren; later miste ik den moed en de bezinning, om opnieuw te spreken. Gods Heiligen, die mijn hart kennen, weten, dat het niet zou geweest zijn om deze lieden te beschuldigen, aan welke ik veeleer verplicht ben, omdat.…”

De donkere blos, waarmeêde overspanning hare wangen gekleurd had, werd eensklaps vervangen door een doodelijk bleek, en zij zweeg, als wie een gevaarlijk woord, dat ontsnappen ging, met moeite op de lippen terughoudt; daarna vervolgde zij haastig:

De groote Vorst weet nu alles, en dus, wat zoude ik met dit geld, waarvan de aanbieding mij meer pijn geeft dan ik weet uit te drukken?” en daarbij hief zij het oog op naar den