Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hertog, met eene onbeschrijfelijke mengeling van droefheid en verwijt; er lag iets verwijtends in dien blik en toch eene diepte van weemoed, die pijn deed om aan te zien. Karel zelf begreep niet, door welke deelneming tot lankmoedigheid gestemd, hij zulk een blik duldde zonder in drift te ontvlammen. Hij wist niet, dat het de overmacht harer zwakheid was, en de overmacht van dat dwepend gevoel, waarmede zij naar hem opzag, waarvan hij onwillekeurig den invloed onderging, en dat op hem terugwerkte.

»Wel, kind! ” hernam hij, »niemand dwingt u het aan te nemen; slechts meenden wij u van een bruidschat te voorzien, waarmee gij een uwer Duitsche Baronnen kondt huwen. De Jonkers zullen dan die penningen storten bij onzen Aalmoezenier, opdat die er meê voorzie in de ellende van eenige nooddruftigen. Maar gij, begeer iets van ons; wij hebben beloofd u koninklijk te begiftigen… Zie rondom u, is daar iets op onze tafelen of credenze, dat gij verlangen zoudt te bezitten, tot aandenken van onze ontmoeting? Of wenscht gij eenige sierlijke stoffen in goud- of zilverlaken, tot een feestkleed, dat edelvrouwen u benijden zullen?”

»Antwoord dan,” vervolgde hij, toen zij bleef zwijgen; »wij hebben in trouwe tijds genoeg verspild met uwe zaak.”

»Laat mij binnen uwe kapel, op den dag, dat gij tot Koning gewijd wordt!” riep zij met eene snelle overwinning op hare beschroomdheid, door zijn dringen afgeperst.

»Dat zij u toegestaan!” hernam de Hertog vroolijk. »De Sire de la Marche (hij zag dezen aan) is belast met u op dien dag plaats te geven en te onthalen; maar zorg, niet weêr alleen te komen, en neem vader of broeder of liefste mede; en opdat gij zeker moogt zijn tegen iedere ongelegenheid, neem deze keten. Onze naam en wapenen staan uitgedrukt op het gouden slot; een elk van mijne lieden, wien gij het toont, zal gehouden zijn u voort te helpen en te beschermen; want alzoo is onze wil, dien zij allen verstaan zullen. En nu, vaarwel! wees Gode bevolen.”

Tegelijk gaf hij haar het kostbaar gewerkte sieraad, waarvan hij zich had ontdaan, en wenkte met de hand, dat zij gaan zoude; maar zij wierp zich op beide knieën, drukte zijn geschenk met