Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vuur aan hare lippen en bleef hem lang aanzien, zonder dat zij ook een enkel woord van dank uitte.

»Wat wilt gij nóg?” vroeg hij ongeduldig; want reeds waren verscheidene grooten van zijn hof binnengekomen tot den avondmaaltijd, en hunne verwonderde blikken, schoon hun mond eerbiedig zweeg, begonnen hem lastig te worden. »Wij meenden dat gij voldaan zoudt zijn; wat wenscht gij verder?"

»Niets, niets! ” riep het meisje met bevende stem; maar toch week ze niet van de plaats, want ze was onmachtig neêrgevallen.

»Ei, ziedaar! De deerne is bezwijmd aan onze voeten! ” riep Karel, zich verdrietig ter zijde keerende; »wij bekennen onbekwaam te zijn met zulke weeke schepselen om te gaan. Richt gij haar op, Sire de la Marche! gij zijt zacht van wezen en zoet van tong: zij mocht sterven zoo ik haar de hand vatte, daar een luid woord haar zoozeer in beweging brengt; en daarbij, Ik verlang te eten; laten twee bejaarde dienaren haar naar Trier teruggeleiden, en verantwoordelijk zijn voor hare veiligheid.” Hij stapte driftig van de bewustelooze weg naar een ander gedeelte van de zaal, zonder meer naar haar om te zien.

Daar sprak hij eene poos met zijne voorname hovelingen, wier groet hij nog niet had beantwoord, en kort daarop hoorde men hem luide zeggen: »Sire Hofmeester! laat het sein gegeven worden; wij zetten ons ter maaltijd.