Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vroolijk, reikte hem welgevallig de hand, en sprak op vergenoegden toon:

»Bij de eer van onze Orde! nu stellen wij het beste vertrouwen in de beloften van Oostenrijk, als ze ons door zulken zendeling aangekondigd worden.

»Met uw welnemen, Doorluchtige Hertog!” hernam de Graaf van Varnemburg eerbiedig, doch eenigszins haastig; »de tegenwoordigheid van Mijnheer is geenszins eene tegemoetkomende en veel minder eene verbindende betuiging van mijn hof, maar kan ééniglijk beschouwd worden als een bewijs van hooge persoonlijke belangstelling van den Rijks-Baron (hij sprak dit woord met nadruk) in de zaken, die hier gaan behandeld worden.”

»En van zijne zeer oprechte toegenegenheid en eerbiedenis voor den persoon des Hertogs van Bourgondië” voegde de jonge Baron er met levendigheid bij.

»Om het even,” sprak Karel, wiens wangen zich sterk gekleurd hadden bij het woord van Varnemburg, »het is altijd goed, dat de belanghebbenden hunne zaken zelve drijven; wij hebben menige ondervinding van onderhandelaars, die de zaken, hun toevertrouwd, meer in verwarring gebracht en verwikkeld, dan toegelicht en vereffend hebben.” Dit laatste was eene hatelijkheid aan den Duitschen Graaf, als onderhandelaar hier aanwezig; maar de Staatsman beantwoordde haar alleen met een fijn spottenden glimlach en met de aanmerking, dat hij hoopte te bewijzen, hoe die regel niet van algemeene toepassing was; daarna ziende dat Karel gezeten was, plaatste hij zich, na eene lichte buiging, tegenover hem in den gereedstaanden zetel.

De Baron zette zich aan zijne rechterzijde, maar op eenigen afstand, en liet zijn donkerblauwoog, met eene soort van onrust en schroom van den een naar den ander afdwalen.

»Onder goedkeuring van Uwe Hoogheid,” begon de Graaf, op de twee hooge vergulde kandelaren wijzende, waarop zware waskaarsen branden, »zou ik van oordeel zijn, dat deze lichten helderheid genoeg verspreiden om deze samenspreking toe te lichten, en dat het raadzaam zou zijn, gindsche fakkeldragers te verwijderen.”

»Integendeel, Heer Graaf!” antwoordde de Hertog, in wiens toon iets was, dat getuigde van zijne veranderde luim; »wij oor-