Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het hem, als het ware tegen de uitspraak van zijn gezond verstand aan, vervoerde, om volmaakt strijdig te handelen met den raad van anderen, zelfs van de best gemeende waarschuwing. Een woord, dat over deze zielsgesteldheid zijns meesters inlichtte, en raad gaf, hoe daarbij te handelen, was het zeker, wat Antoni, bij zijne terugkomst in het vertrek, den Duitschen diplomaat als terloops influisterde, onder begunstiging der stoornis, door het binnentreden van de beide toortsdragers veroorzaakt.

Maar Karel’s achterdocht werd er door opgewekt, zelfs tegen een anders geliefden bloed verwant.

»Messire Neef! uwe plaats is aan onze zijde, meenden wij,” sprak hij met hardheid.

En die fiere edelman, die later een ander zijner landsheeren met de wapens in de hand zou durven trotseeren, gehoorzaamde dezen zonder ééne tegenwerping. Zóó groot was het ontzag, dat deze Hertog, tot in het kleine toe, voor zich had weten in te boezemen aan zijne Vorstelijke hovelingen, en dat in een tijd, waarin de Fransche kroonvazallen zich nog als onafhankelijke machten tegen hun Heer wapenden en verbonden, terwijl Karel zelf, door zijne aansluiting en deelneming, dien tegenstand had gewettigd.

Vlak tegenover de nis, waarin een levensgroot standbeeld van den Heiligen Petrus geplaatst was, zat de jonge Baron, en dus volkomen in het gezicht der beide toortshouders, die daar op Karel’s bevel hadden post gevat; maar ze stonden roerloos en stom als het marmeren beeld zelf, zonder eens naar de sprekende personen op te zien, en zóó zichtbaar zonder deelneming aan het voorvallende, dat men het den Hertog niet misduiden kon, zoo hij ze weinig meer rekende dan de lichtstandaarden, waarvoor zij strekten. Een hunner echter, op wiens gelaat iets pijnlijks lag, dat kon worden uitgelegd als onrust, als morrende verveling, wierp toevallig een schichtigen en schroomvalligen blik op den persoon tegenover hem, den belangwekkenden jongeling; en hij scheen zóó getroffen door dit gezicht, dat hij verbleekte en de lichttoorts een oogenblik waggelde in zijne sidderende hand.

Het was Romuald, de page van den Markgraaf Sigibert, die den zoon van zijn Keizer had herkend!