Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/92

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

taak op mij neem, die niet van mijn plicht is,” had Romuald den hofmeester gebeden.

En deze was hem hierin gaarne ter wille geweest, en had hem post gegeven aan des Hertogs eigen tafel. Met eene mengeling van vrees, van verwachting, van onrust, die toch werd afgeleid door het gezicht van al het vreemde en sierlijke rondom hem, had de jongeling, zoo staande, in altijd klimmend ongeduld, een tijd doorgebracht, die zeker lang was, maar die hem zonder einde scheen, totdat eindelijk zijn geduld en zijn stout ondernemen door eene uitkomst boven hoop en verwachting werden bekroond. Süschen veilig en ongedeerd te zien binnenkomen onder de bescherming van den Vorst, was hem een loon geweest, zoo zoet en heerlijk, dat hij zijn geleden angst en het moeitevolle van zijn tegenwoordigen toestand daarbij volkomen vergat. Alleen, toen de schoone veilig en gelukkig van dáár ging, en gewroken door de vernedering harer beleedigers, had hij er een jaar van zijn leven voor willen geven, om haar te mogen vergezellen of volgen; maar zonder zich te verraden of achterdocht te geven, was het onmogelijk, en hij had nu reeds genoeg gezien van het Bourgondische recht, om zich aan niemands verkeerde opvatting te wagen. Met toenemend verdriet en afnemende lijdzaamheid zag hij dus een maaltijd aanvangen en voortduren, die hem op de plek als vastgemetseld hield, en hoe hij de stoornis zegende, die Karel van tafel dreef valt daarna licht te denken. Maar het was besloten dat hij tegenspoed zoude hebben; genoeg aan het hofleven gewoon, om ingewijd te zijn in die kleine listen, waarmede men zich daar een last van den hals schuift, was hij, na het vertrek van den Vorst, reeds aan den uitgang van de zaal genaderd, toen een dienaar van Messire Antoni van Bourgondië zich aan Olivier de la Marche wendde om meerdere toortshouders voor ’s Hertogs kabinet. Romuald werd opnieuw gebruikt, en een woord van tegenspraak, dat hij waagde, werd door den grooten Heer zóó hoog beantwoord, dat de jonge man, zich van spijt verbijtende, gehoorzamen moest. Tot zijne ergernis hoorde hij juist den portier de groote poort sluiten, nadat hij zijne gewone ronde had gedaan, om te onderzoeken, of er ook vreemdelingen waren binnengeslopen, en dezulken, die geen recht hadden te blijven, uit het huis te verjagen. Die poort