Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voorzichtig om een warm vriend te zijn. Zoo hij mij niet durft losmaken uit dien strik, uit aanzien van Lodewijk, dan zullen wij dien zelve doorhakken met het zwaard, op de wijze van onzen Neef en zeer hoog gehouden voorganger, Alexander van Macedonië Wat hij een gelukkig Vorst was!” voegde hij er zuchtend bij; hij had geene Leenheeren. Het is hard Oppergebieder te zijn in zijn land, en toch nog andere Leenheeren te moeten huldigen dan God en zijn Keizer.”

Het ernstige gelaat van den Duitscher ontplooide zich tot een onmerkbaren glimlach over de naïve ontboezeming; daarop ging hij voort: »De kosten der kroning komen geheel voor rekening van den Hertog…”

»Wij hebben geen oogenblik anders gemeend,” hernam Karel, ongeduldig over de langzame deftigheid, waarmede de diplomaat op een punt aandrong, dat hij reeds vooruit had bewilligd; »wij zijn hier niet samen. om over geldzaken te twisten, als Lombarden en kleine kooplieden; zoo de Keizer zooveel voortgang maakt als wij wenschen, zijn wij bereid zijn werk te betalen, als hij het begeeren mocht.”

»Oostenrijk kan van Bourgondië geene andere betaling aannemen dan die van bondgenootschap en trouw,” merkte de Baron aan met een ernst en vuur, die zijne vroegere beschroomdheid weêrsprak.

»Onze jeugdige Heer vormt zich,” begon de Hertog lachende; »hij gaat recht op het doel aan, beter dan één van ons. Maar wij ook kunnen korter weg nemen, dan, zooals wij doen, terug te komen op onze schreden; onze wenschen omtrent de vermeerdering van grondgebied zijn vroeger aangeduid. Wij eischen verder, dat de vier bisdommen, Doornik, Luik, Kamerijk en Utrecht aan ons oppergezag worden onderworpen; het is al te lastig; oor een Monarch, vier onafhankelijke Staten in het midden van zijn Koninkrijk; en daar het onmiddellijk leengoederen zijn van het Rijk, valt het den Keizer licht, hierin onzen wil te doen; wij zijn hiervoor tot groote opofferingen bereid; verder zijn onze aanspraken op Lotharingen bekend en rechtmatig; wij twijfelen geenszins, of uw meester zal ze ondersteunen.”

»Ik ben verplicht Uwe Doorluchtigheid het tegendeel te ver-