Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zekeren,” sprak Varnemburg; »zoo haast de Prins Vaudemont in uwe handen was, heeft Koning Lodewijk een Duitschen Prins gevangen genomen, die in zijne hoofdstad studeerde; en daar die Prins een eigen Neef is van mijn Heer, moet Zijne Majesteit volstrekt onzijdig blijven in de zaak van Lotharingen . en Uwe Genade zelfs verzoeken, den jongen Réné geenerlei geweld aan te doen, uit vreeze van wederwraak.”

»Vervloekt! Lodewijk XI is een goed schaakspeler. Met Lotharingen zullen wij dan ons zelven helpen. Het ambt van Vicaris-Generaal van het H. Roomsche Rijk is toch te begeven zonder tusschenkomst van Mijnheer van Frankrijk, zoo wij hopen? Het zal goedstaan zoo een Koning van Bourgondië het voert!”

»En dan de Hertog van Oostenrijk?” vroeg Varnemburg bedenkelijk.

»Die treedt gaarne terug voor de aanspraken van den Hertog van Bourgondië, sprak Maximiliaan, met jeugdige voorbarigheid.

»Zoo zijn wij het eens!” riep Karel met glinsterende oogen. »Sire Antoni, lieve Neef! ontbied hier schielijk onzen klerk en geheimschrijver , opdat deze bewilliging op het papier worde gesteld.”

Maar Varnemburg zeide: »Nogmaals moet ik ernstig Uwe doorluchtige Hoogheid indachtig maken dáárop, dat de Baron bij deze onderhandeling noch persoon is noch stem heeft,” en, tot dezen gewend, voegde hij er bij, eerbiedig, maar met vastheid: »Mijn Heere! vergeef mij, zoo ik hier tegen uwe wenschen spreke, en met kleine aanmerking voor de hoogheid van uw rang; maar wil u herinneren, dat dit de voorwaarde was van uwe aanwezigheid bij dit mondgesprek, en dat ik verplicht ben de belangen te handthaven, die aan mijne zorg zijn toevertrouwd.”

De jonge Vorst boog zich eenigszins gedwongen; misschien berouwde het hem in eene voorwaarde te hebben toegestemd, die hem tot de volstrektste onbeduidendheid veroordeelde en die hem in een toestand plaatste, waarbij hij voor vernederingen als deze blootstond, die in strijd was met zijn karakter, en die hem geen enkel voordeel beloofde.

»Zoo word ik dan bedrogen en misleid!” sprak Karel met fonkelende oogen. »Men had mij hoop gegeven, dat deze eisch…”

»Zou worden toegegeven aan den schoonvader van onzen