Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doorzien. En… zie toch, Diedrik! daar zijn wij toch nog onhandiger geweest dan wij moesten! we hadden het kerkboekje en het portret moeten aannemen, dan hadden wij haar onschadelijk gemaakt met dien eenen zet!

— Mits ge beloofd hadt haar te dienen…

— Wis! en dat had ik toch niet konnen doen; maar haar in dezen te verschalken, zou mij niet zwaar op de consciëntie gewogen hebben, en meest spijt het mij, dat ik de occasie heb laten slippen.

—En verloren occasie keert niet weder, hernam Diedrik verdrietig. Arme jonkvrouw! hoe beweegt het mij, dat ik u niet uit dit spinneweb kon losmaken, dat zij rondom u heen weven!

— En, wie weet, wie niet al verder daarin verwikkeld kan worden, want de Koningin zal partij moeten kiezen, en wie zegt ons, dat zij de wijste, de meest rechtvaardige zal nemen, als anderen haar een blinddoek voor de oogen binden. Maria is niet bekend voor eene gelukkige keuze van vrienden…

— Dit zeggen van u, Meester Honthorst! versterkt mij in het plan, dat ik had gemaakt alvorens u te spreken…

— Laat hooren, welk plan…

— Als de Koningin mij roepen laat, wil ik haar alles ontdekken…

— Maar, mijn goede Diedrik! indien, zooals wezen kon… Mejonkvrouw d’Arcy niet onschuldig is…

— Dat is waar… dan ben ik haar aanklager!

— En door welk middel nog daartoe…

— Ja, gij hebt gelijk, een afgeluisterd gesprek! ik zal dat nooit durven bekennen… Wij moesten trachten de dame zelve te spreken, te waarschuwen…

— Dat denkbeeld is niet kwaad; nu, daar zij denkelijk langs denzelfden weg zal terugkeeren, dien zij is uitgegaan, moesten wij goede wacht houden… gij bij voorbeeld hier op de vensteren… ik begeef mij naar de gaanderij, waar niemand het vreemd zal vinden mij te zien, daar ik er mij doorgaans onthoude als de Prins en Prinses op het lusthuis hun verblijf hebben en er somwijlen zelfs mijne werkplaats heb gehad — —

— Zeker is het goed, wat gij daar zegt, — maar toch, ik