Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

cachemir, zich vastsluitende aan die laarsjes, liet zich intusschen meer gissen dan zien, daar het onderkleed van gele damastzijde, met fijn sabelbont omzoomd, zeer laag nederhing; het open jasje of lang vest, dat zij daarover droeg, was van donkerblauw fluweel, met purperzijden voering, als te zien was uit de puntige, fladderende voorpanden, en de wijde mouwen, die, ter halverwege open, slechts ter verwarming der polsen schenen gebruikt te worden, waar zij dan ook gesloten en met bont omzet waren, die van ’t onderkleed deden werkelijk dien dienst, zij waren strak en sluitende; de keurs van goudlaken, die zichtbaar werd gelaten door het open overkleed, was rijk bezet met fijngeslepen Boheemsche granaten; waren het juweelen geweest, wij zouden de echtheid verdenken en… om redenen; maar voor de echtheid der rijen paarlen, die van haar hals nederhingen tot op den gordel durven wij instaan, omdat zij haar toekwamen van de Staten, die er haar meê begiftigd hadden, toen zij als gelukkige bruid van den Keurvorst Frederik de reize nam over den Haag, om naar zijne erflanden te trekken. Als verweduwde Koningin, waren zulke gedachtenissen van vroeger geluk zeker de laatste, waarvan zij zich zou ontdoen. Ook zag men op de kleine roodfluweel en muts, die zij droeg, nevens den breeden rand van bont, nog de aigrette met zes en dertig hangende diamanten schitteren, gelijktijdig door dezelfde gevers vereerd, die werkelijk, als zij overgingen tot hetgeen zij »een reëel compliment” noemden, bewezen, dat zij vorstelijke mildheid wisten te oefenen nevens burgerlijke spaarzaamheid. Die muts of barret, fonkelend van schitterende gesteenten en een weinig schuins vastgezet op de prachtige lokken, stond bij hare gelaatstrekken zoo uitnemend goed, en de mengeling van vorstelijke stoutheid en aanvallige vrouwelijke schalkheid kwam er zoo sprekend door uit, dat een Vorst voor haar gebogen zou hebben als voor een gelijke, en een burger toch moed zou genomen hebben haar de hand te kussen, niet als eene Vorstin, maar als eene schoone vrouw. Deze bekoorlijke vrouw dan, na zich gebogen te hebben, als wij zeiden, voor de Prinses van Oranje, zag even om naar de dames die haar volgden, terwijl zij zeide :

— Uwe Hoogheid was mij meer dan eene halve mijl vooruit; maar mijn verlangen haar in te halen was zoo groot, dat ik