Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/109

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Dat spelt mij goeds van mijn bezoek op Honselaarsdijk, dat ik bij ’t afstijgen terstond den man ontmoet, over wien ik den ganschen morgen gedacht en gesproken heb.

— Uwe Genade meent MIJ, Gerard Honthorst? vroeg de schilder, minder bevreemd intusschen dan hij zich voordeed, want hij was het meer gewoon, dat die groote heeren hem begroetten met eenige hoffelijkheid, als zij iets van hem verlangden.

Ganz gewiss U, heer Honthorst! schilder van Hare Doorluchtige Hoogheid de Prinses, en van hoeveel doorluchtigen en hooggeborenen niet al…

— Het strekt mij tot zonderling groote eere…

— Gij zegt dat zoo koel, omdat ge mij niet gelooft, maar ik zal u overtuigen, heer Ridder! en hij wenkte de l’Espine, wiens gezicht vrij strak stond na de gedwongen scheiding van zijne dame.

— Heer Ridder! is het niet waar dat ons onderhoud op den wandelrit nauw over ietwat anders geloopen heeft dan over de nobele konst van Mijnheer…

— Ongetwijfeld! Uwe Genade, hernam de l’Espine, vorschend op Honthorst ziende, dien hij niet kende, alleen de naam van Mijnheer…

— De schilder Honthorst! hernam de jonge Graaf levendig, en als met een blik van verwijt.

— Het is waar! het is waar! wij hebben veel gesproken over teekenkonst en bovenalover fraaie conterfeitsels, begon René meer gevat.

— Het is zoo, wij hebben niet met name van Mr. Honthorst gesproken, hervatte Willem wat verlegen, maar toch daar hij het is, die de Prinses Louise in de teekenkonst onderwijst…

— Gij, Mijnheer! riep de l’Espine levendig, en met courtoisie zich naar hem heen keerende, gij zijt het die de eere hebt…

— Ja, Mijnheer! ik, hernam Honthorst kortaf, want daar hij het gesprek tusschen dien jongen edelman en Mejonkvrouw d’Arcy niet had kunnen verstaan, schenen hem de samenkomst op het balkon en de wandelrit met de jonge Prinses van Bohemen bewijzen, dat die jonkman het hof maakte aan twee dames tegelijk, en het verminderde vrij wat de sympathie, die hij opgevat had voor diens bevallig uiterlijk.