Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VII.
Ophelderingen voor de lezer.




Als men onderstellen kon was de audiëntie van den Kolonel Douchant bij de Koningin sinds lang afgeloopen, en of de tijding die hij bracht hare bezwaren vermeerderd had of vergroot, het was Maria de Medicis niet aan te zien, en zij toonde »een goed gelaat,” als men toen zeide, toen zij zich aan tafel zette en omringd was door verscheidene personen van haar kleinen hofstoet; die zij niet allen vertrouwbaar achtte.

Hoe onverklaarbaar het ook schijne, Mejonkvrouw Lucienne d’Arcy was stipt op het gewone uur aan den arm van Dr. Rioland de eetzaal binnengekomen, om nevens Mevrouwen de Sourdiac en Fabroni plaats te nemen.

De Vicomte, die nu ook tegenwoordig was, zag met een ernstigen blik op haar, vroeg op vrij strengen toon hoe zij den ochtend had doorgebracht? en het jonge meisje had wat verbleekend, maar toch met kalme vastheid geantwoord: — met godvruchtige oefeningen. De vermetelheid van de vraag, zoowel als de huichelarij van het antwoord, naar het gevoelen der Vicomtesse, verlokte deze bijna tot eene uitbarsting, zoo de Markiezin haar niet met blikken en gebaren tot meer voorzichtigheid had bewogen. Verder gebeurde er niets; hoewel de houding der dames onderling strak en gedwongen was, en die van Monsignore Fabroni voor alle drie de vrouwen raadselachtig was, daar het scheen of hij alleen niets te verbergen had, of zich boven alles durfde verheffen. De Markies de Sourdiac, die van niets wist, schertste en praatte als altijd; na het middagmaal begaf men zich gezamenlijk naar de Koningin, die Mejonkvrouw