Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vrienden, ten koste van eigene dieper vernedering, en toch, hij had nog de radelooze onhandigheid, om dien vrede nooit eerlijk te houden, altijd te bezwijken, bij iedere proeve, waarmede de Kardinaal zelf zijne oprechtheid toetste, en altijd verleid te worden door iedere hersenschim, waarmede de eerzucht zijner vrienden hem vleide, of te vallen in iederen valstrik, die te hunner verlokking door den Kardinaal was gespannen, en toch het was deze zoon, dien Maria’s zwakheid tot lieveling had gekozen, om dien lieveling op den voorgrond te zetten tegenover den Koning, tegenover Anna van Oostenrijk en haar zoon, over wiens geboorte zij een dubbelzinnig licht kon werpen, dat bij een man van een karakter als Lodewijk XIII doenlijk was, — gelijk Richelieu zelf het wantrouwen en den afkeer tusschen die echtgenooten lang genoeg had weten te voeden en te versterken; maar nu ten laatste was de geboorte van een Dauphin hem welkom, ware het alleen als wettige hindernis tusschen Gaston van Orleans en den troon van Frankrijk, zwakke hindernis altijd, het leven van een zuigeling… een onhandig arts, eene omkooping, eene min, die hare taak verkeerd begreep en die vertroetelde in plaats van te kweeken. — of slechts een van die duizende toevallen, die zoo teedere bloesems opeens doen verdorren of in onherstelbare kwijning doen wegsterven; eene grootmoeder als Maria de Medicis dáár, om tot een van die toevallen mede te werken, en… de erfopvolging viel weêr terug op een wezen als Monsieur! Het is welongelukkig, dat waar de tronen erfelijk zijn in het geslacht der Vorsten, zij ook niet hunne deugden erfelijk kunnen maken. Hendrik IV had de kroon voor lijn geslacht gewonnen, en het volk ook achtte zich dat eene winst; maar na hem, welk groot Vorst heeft de rechte linie der Bourbons aan Frankrijks troon gegeven?

Lodewijk XIV uitgenomen, wiens grootheid als mensch nog zeer betwistbaar zoude zijn! — en in menig Vorstengelacht is het niet beter gegaan: — weet gij er een als dat van de Oranjes, dat van Willem I tot Willem III ingesloten, aan Nederland heeft gegeven vijf uitnemende Vorsten niet alleen, maar vijf veldheeren, vijf mannen van hoofd en van de daad, die men niet noemen kan, zonder het welgevallen dat de hoogachting afdwingt; het is zoo, de grootsten hunner waren niet juist zij, aan wie de